Zichtbare muziek

~De dans is geluidloos rhythme, muziek die we mogen zien.”

Théophile Gautier.

Pawlowa’s stervende zwaan. — Ja, dat was boven alle critiek verheven, zooals het verheven was boven alle aardsche gebondenheid. Het toeval wilde, dat ik kort tevoren een andere ballerina in dezelfde dans had zien optreden, waarbij het niet mogelijk was los te komen van de gedachte hoe moeilijk het toch wel moest zijn, zóó lang op de teenpunten te blijven .... Hier, bij Pawlowa, niets van dien aard; geen gedachte aan techniek, nauwelijks zelfs aan een mensch; hier, op het schemerblauw verlichte tooneel, was het een iets, teer en licht, lichaamloos en blank, dat uit de duisternis den lichtkring binnenzweefde, trillend zich telkens opheffend uit een voortdurend zwaarder wordende matheid, om tenslotte geluidloos ineen te zinken ....

Geen wonder, dat de ~stervende zwaan” welhaast het hoogtepunt werd van Pawlowa s kunst, en dat het na haar sterven tot een roerende hulde werd, om de muziek van de ~zwaan te doen klinken, terwijl een vage belichting zwakker en zwakker werd op het verlaten tooneel, waar niemand meer zooals zij de zwaan zal doen zweven en sterven ....

Maar de rest, de regelrecht „klassieke balletten, met hun vaste figuren, hun gecodificeerde attitudes, ,,pirouettes”, ,,arabesken”, ,,fouettés”, zij schenen vreemd en zielloos voor wie de ,,vrije” danskunst gewoon was. Het oog, gewend aan de losse drapeeringen der Duncanschool, aan de belichaming van muziek in kleur, houding en beweging, zooals we dat in Holland kenden van Lily Green, dat oog was zonderling getroffen door de gazen balletrokjes, de teenpuntdans, de wonderlijke acrobatiek, de opeenvolging van (o, zeer zeker) als een veer zoo lichte sprongen, door de ,,entrechats”, hoogtepunt van technisch kunnen, waarbij in één sprong de voeten herhaaldelijk tegen elkaar worden geklapt, en vooral door de ,,arabeske , de stand, waarbij de ballerina op de teenpunten van één voet balanceert, terwijl de andere voet zoover mogelijk naar achteren wordt uitgestrekt, en waarbij dan niet zelden de partner, de danseres aan de hand houdend, deze, terwijl ze steeds in dien stand blijft, langzaam om haar as doet draaien.

Wonderlijk en onbevredigend lijkt een tijd lang dat schouwspel, heel niet meer iets van onzen tijd. . . .

Totdat opeens de toeschouwer die „instelling” krijgt, die tegenover de klassieke balletkunst ingenomen dient te worden. (Vereischen trouwens niet alle onderling zoo verschillende kunstuitingen in verschillende tijden en landen, van den beschouwer telkens een andere ~instelling”, ja, als het ware, een ander paar oogen?). Dan bemerkt men, dat het niet gaat om een uitbeelding van muziek in de eerste plaats, ook niet om een pantomime, maar, eerst en vooral (als ik het zoo uit mag drukken) om een tot ornament maken van het menschelijk lichaam, het lichaam dat zich wentelt met razende snelheid in de ~fouettes , dat alle aardsche gebon-

DE DEL VER V. No. 9