waarbij de geheele achterwand weggelaten werd en de vrouwefiguur, leunend tegen een bontbebloemde lap als een uitgesneden fresco-fragment aandoet. Ook de mooie, matte toon werkt hier bijzonder mee. Prachtig is ook het meisje met den waaier en de geheven hand, als by een waarschuwing en het profiel van het kopje, streng en hooghartig. Er waren zes of acht kleinere kinderportretten, licht van kleur en heel expressie?, verder zijn clown- en harlekijncompositie’s. Zijn compositie s van naakten, van vrouwen en van vrouwen met kinderen. Zijn schilderijen van clowns en kermisklanten hooren grootendeels thuis in de zoogenaamd ~rose periode”, waarin de stukken werden geschilderd in een vreemd, onderwatersch rosé, dat de voorstelling iets onwerkelijks geeft en haar boven ’t realisme uit heft. Geestelijk tot symbool verheven zijn deze schilderijen tragisch-menschelijk, evenals zijn figuurstukken uit de ~blauwe periode , waar alles in een maanachtige blauwe kleur werd geschilderd. Als voorbeeld hiervan noem ik het El Greco-achtige (Spanje!) prachtige doek met de groep man en vrouw ter eene, en vrouw met kind ter andere zijde. Twee mooie, zéér bezienswaardige bloemstukken vielen op deze tentoonstelling te bewonderen.

Men weet dat Picasso het cubisme heeft betracht in al zijn vormen en rijke mogelijkheden. Was Cézanne een der voorloopers van deze wijdvertakte richting, velen na hem hebben uit den school geput, geleend en gestolen, overgenomen en ook weer losgelaten. Picasso s cubisme (prachtige dingen ontstonden in de jaren 23 en 24) behelst groote stillevens, in elkaar gebouwd als legkaarten, gebonden door rhytme van lijn en kleurenharmonie, figuurstukken (o.a. danseres compositie’s) en portretten deels heel kleurig, deels monochroom. Hierbij sluiten zich zijn vrije composities aan, waar alle natuur bij werd losgelaten, een abstraheeren van alle vormen; doeken als kleurige Oostersche tapijten. Deze periode verlaat hij weer voor het neo-classicisme, waarbij hij zich voornamelijk uit in de meer dan levensgroote figuurstukken van vrouwen met gezichten van Romeinsche keizers, dan weer Grieksch en donker-byzantijnsch geoogd, plomp-monumentaal van allure, zwaar van hals en arm en getooid met peplum en tunica. Zittend, met of zonder kind, of geleund tegen een gedrapeerde, klassieke zuil, hebben deze schilderijen, hoewel iets sterk gewilds, toch een grootschheid aan zich, die rustig aandoet.

Picasso’s laatste periode, de huidige, is die der ijzerconstructie, voorafgegaan door een kleine tusschenpoos, waarin hij de vrouw zag als een leemen vaas, volkomen onsymmetrisch en opzettelijk gedisloqueerd. verrijst ze als een bouwwerk uit een mecanodoos, een soort dynamische machine. Deze figuurcomposities hebben bij nadere beschouwing soms iets zéér obsceens, verwant aan den Duitschen Lustmordroman en waarbij de onbehagelijke rauwe kleur en ’t gigantische formaat den indruk nog versterken. Alleen al de mond van deze figuren, waarin het gebit weergegeven is als twee op elkander slaande, met kiezen bezette hoefijzers, onverbiddelijk als een groote nijptang, geeft den sterken indruk, dat Picasso thans met alle natuurlijkheid en illusie gebroken heeft en het menschdom wenscht te zien sJs een mechanisch organisme, aangepast aan den mo dernen tijd

J. B. O.