liy en mochte weina zyne leerzen niet nntbrengen. Metter vaart was liy Oeros ten hoofde gesprongen ende had hem een oog nut gekrabd. Gone greep hem met genialieder hand ende smeet hem jegen die barbekane. Maar ten zelven stonden was daar blixem ende donderslag, dien men hoorde in allen zyden. Die verschrikkelyke reus viel steendood neder, dat die aarde domde. Die ziele voer daar God het wonde. Een vreemde, kwalyke rnkende rook ging up, ende daar was een gestille.

Die markies liep liaastelyke te Tibeerte waart eiide boorde hem lip iii zyiieii armen. Wat is u gescdiied, getrouwe vriend ? Zyn uwe wonden zeere?

Ay lacen, het edele dier was gewond tot der dood. hebben die eere van den stryd, stamerde hy. Adien goede heere. Groet niy ver Katharyne.

Gy en moet niet sterven, niyn alderliefste vriend! zeide Reinout ende weende.

Merkt, ik sterve alrede. ()iit})eert u van weeiie. Bat schoone is my die dood dan een oude grongaarde ende onnutte werden Vindt men eenige ereature die gedure jegen dood die komen moet? Dat ik nu nog dede mag elke scliildknecht doen Terzelver stede daar Oeros viel, daar moet gy my graven, metten leerzen. Zy hebben voldiend, nu gy u zelven hebt vonden. Groet my uw zoete wyf. . . .