HET HAAGSCHE GEMEENTEMUSEUM GEZIEN UIT HET Z.W.

gespannen. De oplossing was niet gevonden, in welk verband deze gebouwen als musea staan tot de tegenwoordige samenleving. Want dat deze anders is dan hier in beiden gevallen getoond wordt, voelen wij instinctmatig. Vermoedelijk is dat zelfs wel de grondoorzaak van de mislukking. V'el hebben de beide bouwmeesters en de met hen samenwerkenden getracht iets anders té maken, en technisch zijn er verschillende verbeteringen aangebracht, welke ten gunste zijn van het tentoongestelde, zelfs zijn in alle twee gebouwen weer van die knappe pakkende details aan te wijzen, enkele der afbeeldingen geven daar voorbeelden van, maar hiermee is niet bereikt een groot gaaf geheel te bouwen, wat van binnen en van buiten in elke steen en met zijn gansche omgeving ons bevangt met die magische kracht welke tot stilte dwingt. Dat is die wonderlijke stilte, waarin wij deel hebben aan het oneindig geluk van de opperste liefde. Hoe gaarne we dit gevonden hadden in Berlage’s laatste schepping en hoezeer we daarnaar speurden in het Rotterdamsch museum van Van der Steur, wij vonden het niet.

Aan wien de schuld? Aan den tijd met haar nerveuse spanningen, aan goed bedoelde, maar toch vertroebelende invloeden van buitenaf, aan omstandigheden, welke moeilijk te wegen zijn? Dat alles is moeilijk te bepalen en doet er tenslotte ook niet zoo heel veel meer toe. En ondanks dat alles brengen wij toch hulde aan de beide kunstenaars, die over de tekortkomingen heen het vertrouwen in een betere toekomst versterkt hebben, door te wijzen op de krachten, die in ons allen zijn, en slechts wachten om op gunstiger oogenblik tot uitdrukking te komen.

J. w.