Ik haal hier eenige zinnen aan over dit niet makkelijk te formuleeren onderwerp, die voor de Gruyter’s verwoording en opvattingen kenschetsend zijn. ~Rhythme dwingt tot hereeniging van wat uiteenlag, doet het eene détail in het andere overgaan en slaat een brug van subject tot object. Het gelijkt een groot liefdevuur, brandend in den nacht van gescheiden vormen of klanken, en de kunstenaar, die ons het rhythme in zijn onderwerp doet voelen, doet ons daarmede het ongedeeld-wezenlijke aller dingen beseffen”.

~Door middel van het rhythme vitaliseert en verinnerlijkt de kunstenaar den vorm. Vorm toch beteekent bepaaldheid, beteekent begrenzing in twee of in drie dimensies, en de kunstenaar kan niet buiten het kennen en het stellen van den vorm. Maar door dezen te rhythmeeren, ont-kent en ont-stelt hij hem tegelijkertijd: hij doet den vorm teniet gaan in het geestelijk totaliteitsbesef. In dien zin is hij evenzeer een breker als schepper van vormen en hoe grooter zijn genialiteit, hoe vollediger zoowel de erkenning, als de afwijzing der vormenwereld”.

In hoofdstukken wordt achtereenvolgens behandeld:

Oostersch en Westersch, Germaansch en Grieksch; Romantiek en Realisme; Impressionisme en Neo-impressionisme; Symbolisme en Traditionalisme; Expressionisme en Surrealisme en tot slot Cubisme en Neo-Classicisme.

Het kan hier niet de plaats zijn uitvoerig op dit essay van de Gruyter in te gaan. Ik ben het met ’s Gravesande in het Vaderland eens, dat dit boek een der beste werken is over dit onderwerp, zoowel in binnen- als buitenland verschenen. Het is voor den oningewijde voortreffelijk, voor den met beeldende kunst vertrouwde een verrijking.

Enkele zinnen uit inleiding en slot mogen nog een aanduiding geven van de persoonlijke levens-instelling van den schrijver:

~Het lijdt geen twijfel, dat de verhouding van den Europeaan der laatste tijden tot de natuur in haar geheel, kort gekarakteriseerd wordt als die van den verbruiker tot datgene, dat gebruikt wordt.. Zelfs kan de practische mensch zich ternauwernood nog een andere verhouding indenken, en het spreekt, dat mèt alle vrees voor kenbare of onkenbare krachten, ook geleidelijk alle eerbied verdween. Voor den fijner besnaarden, zelden practischen kunstenaar geldt dit slechts tot op zekere hoogte, gelukkig! Toch valt niet te ontkennen, dat een flink deel der huidige kunstvoortbrenging mede past in het kader van dit tijdsbeeld; en stellig geldt het voor de theorie van I’art pour I’art, volgens welke het onderwerp voor den kunstenaar niet meer beteekent dan een volstrekt willekeurig ~aanloopje . Ook hier de minderwaardige verhouding van den verbruiker tot het verbruikte . ~Men komt er niet, zoolang men blindelings vasthoudt aan slechts twee factoren, n.l. een stoffelijk, vormelijk ~object” en een dit voorwerp geestelijk interpreteerend ~subject”. Intuïtief weten wij, dat juist wanneer de kunstenaar het maximale geeft waartoe hij in staat is, werkend gelijk hij dan vaak doet in een toestand grenzend aan dien van droom of vervoering, hij het minst uitsluitend ~zelf” aan het woord kan zijn. Terecht zegt men in zulke gevallen, dat de kunstenaar gegrepen wordt door iets, dat zijn menschelijkheid te boven gaat, aan zijn bewusten wil ontsnapt .

~Het ware kunstwerk is niet een tweeklank, maar een drieklank. Wat deze