VORMGEVING IN DE NEDERLANDSCHE TYPOGRAFIE

DOOR LEX BARTEN

CONSERVATOR VAN HET GRAFISCH MUSEUM-TE UTRECHT.

Bestaat er in den laatsten tijd een onmiskenbaar grootere belangstelling voor grafische kunst dan vroeger, de typografie deelt daarin ontegenzeggelijk mee, al was het slechts doordat vele menschen met reclamedrukwerk te maken hebben en bewust of onbewust den vorm daarvan in zich opnemen en ondergaan. Over grafische kunst sprekende denkt men echter meestal direct aan houtsnede, ets en gravure (de manuale technieken, zooals deze in de wereld der Grafica heeten) en niet zoozeer aan heel of half mechanische werkwijzen, zooals de typografie. Het samenstellen toch van datgene, waarvan ten slotte gedrukt wordt (het intermedium), geschiedt in dit vak door losse, samenvoegbare deelen, die na gebruik weer ontbonden worden, daarna gesmolten of teruggelegd en dan direct weer voor gebruik gereed zijn. Dit samenvoegen kan machinaal geschieden of uit de hand, hetgeen op het resultaat een zichtbaar verschillenden invloed heeft.

Drukwerk maken vereischt twee gescheiden bewerkingen; ten eerste het vervaardigen van het bovengenoemde intermedium (zetsel, cliché’s), ten tweede het maken van de afdrukken daarvan. Ds voortschrijdende mechanisatie, die in het begin der vorige eeuw een aanvang nam, heeft zich allereerst geworpen op het tweede gedeelte, het eigenlijke drukken, om in het laatst der vorige eeuw pas het vervaardigen van het intermedium aan te grijpen. Dat dit meestal niet ten voordeele van de schoonheid van het eindresultaat uitviel, zal wel geen nader betoog behoeven, want evenals toen alle industrie-producten van minder allooi waren, zoo leverde ook de typografie wanproducten op, vooral omstreeks de eeuwwisseling. Stelde William Morris in Engeland reeds in 1890 pogingen in het werk om verbetering in het drukwerk te krijgen, zij het ook door gedeeltelijke terugkeer van het handwerk, in Nederland drong dit streven pas later door. En het waren dan niet de werklieden in het bedrijf zelf, maar zooals veelal gebeurt, buitenstaanders, die zich voor logischer vormgeving interesseerden. De in die dagen opkomende categorie sierkunstenaars bemoeide zich schoorvoetend met dit edele beroep. Dit ~schoorvoetende vond ontegenzeggelijk een oorzaak in de eigenaardige houding der typografen, die, zich dikwijls zelf half kunstenaars wanende, er verstarde ideeën op na hielden. De kunstenaars hadden voor de uitvoering van hun ontwerpen toch de medewerking noodig van de typografen, doch deze toonden zich weinig toeschietelijk en gaven niet gemakkelijk voorlichting over de knepen hunner half-mechanische werkwijzen. Toch werd de nieuwlichterij der kunstenaars van lieverlee door de jongeren aangewend, zij het ook dat hun producten slechts den uiterlijken schijn vertoonden en van innerlijken drang en aesthetisch overleg van den kunstenaar niets te bespeuren viel. Dit alles bevorderde natuurlijk het fraaie uiterlijk van het drukwerk

DE DELVER IX No. 5