den dood; dit komt voor in zijn tweede pianosonate en in zijn zesde symphonie. Zijn werken zijn grootsch opgezet, tevens hebben zijn kamermuziekwerken een symphonisch karakter. Hij houdt van den symphonischen vorm. De eerste indruk, die zijn symphonische werken maken, is overheerschend, die van een dicht, ondoordringbaar weefsel.

In de eerste periode van zijn werken, waartoe ook de sinfonietta behoort, analyseert Mjaskowsky dat weefsel, terwijl hij tevens een synthese schept menigmaal met behulp der methode van Glazounow. Mjaskowsy, die volgens zijn gedachtengang een harmonieus is, bedient zich van de methode der polyphonie, alleen als tegenwicht tegen harmonische oververzadiging. Daarbij vormt zich evenwel het harmonisch weefsel, dat zeer gecompliceerd en zeer dicht is, nooit onder den invloed van een koloristische voorkeur. Het vormt zich uit een klankvolheid, die uit de structuur der drieklanken ontstaat, hoe samengesteld en afgeleid hun samenvoeging ook wezen mag. Mjaskowsky s instrumentatie is van beperkte kleur en psychologsiche kwantiteit, het coloriet is dof, de klankkleur nogal stroef, onrustig, convulsief, pijnlijk verfijnd. Niettegenstaande dit alles bewijst hij de meest productieve van alle Russische componisten te zijn op het gebied van zuivere symphonische kunst. Hij heeft reeds vijftien symphonieën geschreven, waarschijnlijk zullen er nog meer volgen. Niet alle zijn uitgegeven of uitgevoerd, b.v. zijn eerste twee symphonieën zijn onbekend. De derde symphonie gelijkt veel op den stijl van Tschaikowsky en is in vele opzichten de meest frissche en krachtige. De vierde is een kleine symphonie, hij schreef die in de oorlogsjaren; ze staat onder invloed van de Nationale Russische school. De vijfde is vol van humor, daarentegen bevat de zesde de grootste somberheid en tragedie, het onvervalschte Russische pessimisme. Evenals Beethovens’s Negende Symphonie, heeft de zesde van Mjaskowsky in de finale een koor, waarin de geloovige Russen over den dood zingen, terwijl terzelfder tijd in het orkest een aantal revclutionnaire thema’s zijn geweven, hieraan is toegevoegd het sombere motief van het koraal ~Dies Irae”. Dit werk werd in 1920 voltooid. De zevende symphonie is in phychologisch opzicht onverstaanbaar door zijn nerveuze, hopelooze, krampachtige stemmingen en uitbarstingen.

Ook heeft hij veel voor piano geschreven, vooral de sonaten zijn belangrijke composities, hoewel zij geen meesterlijken pianostijl hebben. De derde sonate is wel de voornaamste, het is een nerveus, lyrisch dramatisch werk. De tweede is naar mijn inzien middelmatig, terwijl de vierde minder individueel is. Zijn andere piano- en vocale werken op kleinere schaal toonen geen karakteristieke kwaliteiten.

Wat de structuur betreft, houdt hij zich streng aan de grondstellingen van het allegro in de sonate, een zeker patriarchaal hardnekkige trouw, die somwijlen tot verbazing dringt; een dergelijk vasthouden aan een schema doet de vraag rijzen, of Mjaskowsky wel werkelijk een modern componist is. Zonder aarzelen antwoord ik: ja, niet uit een streven, om de waarde van een mij sympathieke verschijning in de Russische muziek als modern Europeesch componist op den voorgrond te willen plaatsen. Mjaskowsky heeft geen der voorname stroomingen in de moderne muziek laten voorbijgaan, zonder ze gewaardeerd en gewogen te hebben. De denkwijze van Mjaskowsky streeft naar geweldige cyclische vormen, naar een samen-