Revanche per vierspan

Sloveensch Kerstverhaal

!n het verre Slovenië, waar voor elke hut een groote crusifix staat, waar de boer met het geweer op de knie een pijp rookt als zijn vrouw de steenige akker bewerkt, en waar op de bergtoppen de roovers als adelaars zitten te loeren, was een hemelhoog dal.

In dat zwaarbeboschte dal, waar de schuimende bergstroom de houtzaagmolens en de likeurfabrieken der Orthodoxe monniken deed draaien, woonden twee groote heeren. Een te veel dus.

De een was de Hongaarsche Graaf Gostolanyi, Keizerlijk en Koninklijk Baanderheer van het Komitat. De ander was de reusachtige Serviër Kriklovic.

De reeds bejaarde Graaf leefde met zijn beeldschoone vrouw, Zevenbursche Koningsdochter, teruggetrokken in een tamelijk vervallen woudslot. Zijn zoons dienden in Weenen bij de Windisch-Graetz Dragonders.

Kriklovic woonde in een huis, waar alles eender was als bij de andere Serven, alleen smaakvoller en overvloediger.

Kriklovic had een donderende basstem, kon geweldig eten en drinken, rijden, rossen en jagen. Bij zijn nadering, die steeds gepaard ging met het geraas van dronkemannen, laadden de vaders van huwbare dochters hun vuurroer en sloten de blinden.

Eenmaal per jaar daalde Graaf Gostolanyi in volle pracht met zijn vierspan Lippizaner-schimmels naar de stad Karlovica. Achterop twee haiaukken met witbepluimde tsako s, voorop de koetsier in dolman, zoo kwam het ranke rijtuig in vliegende draf naar beneden, de schimmels beknabbelden de zilveren bitten, de als geborduurde hakstukken flapperden door de vaart, de wacht kwam in het geweer, de Graaf begaf zich in zijn met edelsteenen bezette magnatenkostuum naar het Gouvernementsgebouw, waar de notabelen hem eer bewezen, de belasting werd geïnd, en s avonds was er een feestvoorstelling in het theater, terwijl er in de kroegen tot laat in de nacht gedronken en gevochten werd.

Eens per jaar was er bal bij den Graaf, fonkelde tokay en champagne in kristal, en danste men op de spiegelende vloer verfijnd de csardasz. Al duurde het feest uren, niemand raakte er uit de plooi.

Kriklovic vierde feest waar en wanneer hij er zin in had, hield er een eigen tamboerasten-orkest op na van donkeroogige Kroatinnen.

Tot nog toe waren alle Koninklijke en Keizerlijke Baanderheeren vermoord. Eens, bij de jaarlijksche gala-opvoering, verrees in het parket een langharig student, trok zijn revolver, riep: ~Udiljenje ili Smirt!” en wilde de Graaf in zijn loge neerknallen.

Maar Kriklovic nam een sprong over de balustrade van zijn loge, bevolkt met giebelende balletmeisjes, en met een mokerende slag velde hij den dweper.

Graaf Gostolanyi, die het geheel met matige belangstelling door zijn monocle had gadegeslagen, wilde hem dank zeggen, maar Kriklovic bulderde: „Wacht maar tot ik je in het bosch onder schot krijg, en ik schiet je neer als een everzwijn!”