Uill Uill Niet durven, nooit durvenl Achter de kwekerij was zij zelfs aan zijn haar gekomenl En zoo zeker was hij er van geweest dat zij staan zou blijven, dat zij tusschen de boomen fantastisch dansen zou. Wat had hij haar gek gedachtl

Toen schoot een vogel langs. Toen brak er iets uit.

lets verhelderends. Onstellend eenvoudig. Zij had er niets van gezien.

Even hield hij de adem in. Dat moest hij oogenblikken lang heelemaal omvatten, de herstelde mogelijkheid.

Zijn oogen van alles af, neer op den grond, kon hij niet schielijk genoeg de stootende waandenkbeelden weer opbergen.

Zijn loop, zijn lompheid, zijn gebaren, tronie hoe was 't mogelijk, niemand had 't gezienl Geen rijen menschen dus, geen sterveling.

Langzaam liep hij weer, zich moed inpratend voor morgen. Morgen, morgen, morgen.

Uit de schoolpoort, de straat, de parklanen, het bosch langzaam dichter, tot in de dichtste plekken van 't bosch. Een dienstmeisje dacht dat hij een gedicht opzei. Maar hij zei geen gedicht.

Onder de zomerboomen liep hij verder. In zijn peinzen danste zij, dat smalle vlugge kind. Hij dacht haar met een witte jurk en zij danste in die jurk, zij danste wit weg in de lucht. En zij kwam weer en haar vlechten sprongen om zijn ooren. Haar gekke vlechten moesten er maar eens afl

Of haar vlechten misschien nog niet, maar haar witte jurk, die danste en haar schoenen, die aan lange beenen dansten, haar halve sokjes, haar hoe heette alles van haar.... Gloeiend over zijn lichaam, rilde hij. Er was wind in de bladeren om hem heen. De lanen strekten zich dubbel ver. Hij liep tot hij voorbij de huizen was gekomen. Broeiend van binnen. Zelfs stond zij plots op zijn schrijftafel; maar dat kwam van een winkel waar kleine beeldjes tusschen boeken stonden.

In 't lamplicht staarde hij zonder licht te zien.

Op zijn tafel stond zij, met een fijn gebeiteld woord eronder.

Meisjesnaakt.

De zonnevlekken waren nu heelemaal uit de takken geslagen.

De kamperfoelie geurde hem droomerig en gloeiend warm naar zijn kamer.

L. MORI.