BOEKBESPREKING

„Yggdrasll of Wereldbouw” Een Germaansche Cosmogonie door AUGUST HEYTING.

Deel II Uitg. „Trifos”, Den Haag.

I J e Edda's en de Saga's, in hun verbrokkeling nog woestgrootsche, vaak primitieve en naieve, even dikwijls diepzinnig-symbolische overblijfselen van oer-oude religie, mythen, riten, zon-, maan- en sterrendienst, heelal-conceptie, natuurvrees- en vereering, offerande-dienst van geloof en bijgeloof, enz. daarnaast een oneindigheid van duistere en nochtans opheldering schenkende folklore plus zeer talrijke philologische vondsten het is de groote en bijzondere verdienste van den heer Heyting, dat hij dit alles, aan de hand van anderen en door eigen veeljarig rusteloos naspeuren, tot een overzichtelijk geheel heeft vereenigd als niemand vóór hem deed. Geen „wel interessante lectuur" van vertalingen en navertellingen wilde hij geven, maar een dichtwerk, een herschepping in eigen plastiek. De ontzaglijke onderneming van een veelwetend en talentvol man, die voor geen hachelijkheden van reconstructie terugdeinst.

Alvorens tot den Yggdrasil over te gaan, zet hij in dit 2de deel de inleidende studies uit het in De Delver van April 1937 besproken eerste voort. Opnieuw verheerlijkt hij de verre „Germaansche voorvaderen" betreurt hij de schade, door de „geromaniseerde kerk" aan hun nalatenschap toegebracht; opnieuw ook moeten jonge en oudere dichters en critici en onze „verlatiniseerde" hoogescholen het ontgelden. Hij wil „den weg inslaan naar vernieuwing, naar het eigen Germaans wezen en naar een nationale kunst". Een duidelijk besef, de nazaten te zijn van een zoo voortreffelijk voorgeslacht, zal, meent hij, een machtige regeneratie teweeg kunnen brengen, vooral ook van de Kunst, die een kostbaar erfdeel zoo goed als braak heeft laten liggen. Zijn werk moest een waardig voorbeeld geven.

Eenheid van inhoud vereischte eenheid van vorm. Uitvoerig betoogt Heyting, dat de rijmlooze viervoetige trochae de beste versmaat voor een werk als Yggdrasil is.