gen, waarbij de groote lijn gehandhaafd bleef, zoodat vanzelf een zekere monumentaliteit ontstond. Zóó zien wij dit bij Antoon der Kinderen en bij Roland Holst. Veel meer lineair worden nog symbolisten, als Thorn Prikker en Toorop. Met herinneringen aan Prae-rafaelieten en Jugendstil geeft de irrealiteit van de symbolische voorstellingen hun gelegenheid tot zeer lineaire, abstracte styleeringen, eerst gevat in een spel van oneindig curvende lijnen, dan strenger wordend in straffe rechtlijnigheid. Zoo krijgt bij Toorop de lijn een constructieve functie. Strenge geometrische bouw wordt dan voor het kunstwerk vereischt. Geformuleerd, zwart op wit, wordt zulk een eisch door Van Konijnenburg, wiens werk geleidelijk ook steeds strenger wordt opgebouwd. Zoo wordt het doel het scheppen van symbolische vormen met inhaerente eeuwigheidswaarde, door de onveranderlijke waarde der geometrische figuren, waaruit de compositie is opgebouwd. De styleering, die op deze wijze is ontstaan, heeft jarenlang zeer sterk ingewerkt op het decoratieve principe in Nederland. Praktisch was geen decoratie meer mogelijk, die niet zooveel mogelijk in geometrische vormen was opqelost. Ook de toegepaste beeldhouwkunst was volkomen streng. De strakheid van de moderne architectuur verdroeg bij haar versiering zulk een styleering wonderwel. En ook in de vrije kunst ging men hetzelfde principe huldigen. De teekeningen van Toorop en Konijnenburg zijn bekend genoeg, evenals het kleinere beeldhouwwerk van Mendes da Costa e.a. Dat zulk een werkwijze bij navolgers tot een leeg maniërisme kon leiden, ligt voor de hand; het aantal voorbeelden daarvan is talrijk!

Een jaar of tien geleden was 't vaak genoeg uit den mond van hier vertoevende buitenlanders te hooren: „Wat hang die Hollandsche styleering mij toch den keel uit!"

Inderdaad er waren ook andere mogelijkheden! En buiten ons land werd dat eerder gevoeld. Ook op andere wijze was een vlakversiering en een vlakvulling mogelijk. Ook het vrije, het bewegelijke, ook het schijnbaar los gestrooide kon daartoe dienen. Bij een goede vulling zullen dan belangrijke lijnen en punten van het vlak (middellijnen, diagonalen, middelpunt) toch in de compositie worden betrokken, ook al geschiedt dit bijna ongemerkt, zonder eenigen nadruk, en ook al blijft alle zichtbare geometrie hier verre. Ten opzichte van de strakke architectonische vormen, geeft zulk een vluchtige, bewegelijke versiering een weldadig contrast. Aan den anderen kant annonceert deze versiering een nieuwe bewegelijkheid, die nu reeds in de binnenhuiskunst bemerkbaar wordt en wellicht te harer tijd ook de architectuur verder zal gaan doordringen.

Aan alle kanten begint nu ook in ons land de reactie op te