BOEKBESPREKING

VONKEN VAN ’t VERLEDEN, deur Jan Boer, mit hoksneden van jan Altink.

Groninger balladen, legenden en overleveringen In het dialekt van Hunslngo.

Oetgeven deur Bosch en Keuning N.V., Baarn.

Hunsingo, de Noordelijkste strook van de provincie Groningen, aan de Waddenzee, dat is het „laand", daar leett nog „de toal van 't wad", en de lietde voor beide is Jan Boer in het hart geheid.

Deze dichter toovert met het stugge, ruige dialect. Er moge voor niet-Groningers maar zelden zoet-molodieuse taalmuziek uit klinken, arm is het zeer zeker niet. Het is pittig, kernachtig, het smaakt zout op de tong en Jan Boer vreet er sterk-beeldend, schilderachtig, torsch poëtisch en levendig in te zijn, diep genoeg tevens om den lezer aan het peinzen te brengen. Zie al dadelijk in het eerste vers den „Waddenduvel" die, ~haalt visch, haalt duvel", vreet van het land en visschers naar onderen zuigt:

Zoo jagt 'e 't ien zien sog aal mit noar onner,

aal, wat doar leeft en zwaarft ien zee zien schoot.

doar stait 'e den te lachen bie dat wonner,

hoe over menschen komen ken de Dood.

Drie verzen, elk van vier kwatrijnen, zijn meest-gebruikten vorm, zijn gewijd aan „Raaiderlaand", dicht bij den Dollart, en ofschoon visueele beelding, legenden-stijl en balladentoon doorgaans de bovenhand hebben, stijgt hier zijn verrukking bij den uitblik over de wijde vlakten en de wilde zee als het ware ongewild tot lyriek.

Kreeg men in zijn vorigen bundel, „Nunerkes" (besproken in De Delver van Nov. 1936), soms nog wel even den indruk dat een ten slotte toch algemeen-Nederlandsch geworden Jan Boer slechts voor eigen tusschentijdsch divertissement, uit lieve herinnering en voorts ten genoegen van zijn mede-Groningers, het dialect van zijn jeugd nog maar weer eens ophaalde, ditmaal is hij meestal, (want een enkele maal kijkt toch de aestheet wel om den hoek), ditmaal is hij nog trouwer, nog „echter", bij zijn jeugd-honk gebleven, nochtans, gelijk ik ook van „Nunerkes" heb opgemerkt, wel degelijk boven de beperktheden van provincialisme uit.

Hij had er zich intusschen nog meer rekenschap van moeten geven, dat het Hunsingoosch den niet-Groninger moeite berokkent;