leerd hebben zich, als met alle wapenen toegerust, met schitterend gevolg het hun tot taak gestelde snel meester betoond.

3. Want zooals in alle dingen, liggen, bijzonderlijk ook in de bouwkunst, deze twee zaken opgesloten: het aangewezene en de aanwijzing. Het aangewezene is het (stoffelijk) voorwerp, waarover gesproken wordt, terwijl de aanwijzing het naar de regelen der wetenschap verklaart. Daarom behoort hij, die zich openlijk voor architect wil uitgeven, ten opzichte van beide ervaren te zijn.

Zoo behoort hij zoowel geestelijk beschaafd te zijn, als begeerig naar wetenschap, want begaafdheid zonder wetenschap of wetenschap zonder begaafdheid kan nimmer een volkomen kunstenaar vormen. Ook moet hij talenkennis bezitten, vaardig zijn met de teekenstift, onderlegd in de meetkunde (kennis hebben van het licht, ervaren in de rekenkunde), met vele geschiedkundige bijzonderheden bekend zijn, een aandachtig toehoorder der wijsgeeren geweest zijn, de muziekleer kennen, niet onwetend zijn in de gezondheidsleer, op de hoogte zijn van uitspraken der rechtsgeleerden en kennis beziten van sterrekunde en van de wetten des hemels."

Vitruvius zegt verder: „De wijsbegeerte vervolmaakt den architect tot een man van onbekrompen geest, zoodot hij niet aanmatigend zal zijn, maar veeleer bereidwillig en wat het gewichtigste is, rechtvaardig, eerlijk en vrij van hebzucht. Want geen werk, voorwaar, zal zonder eerlijkheid en onbaatzuchtigheid gedijen.

Hij zal niet inhalig zijn, noch zijn gemoed vervuld houden van de zucht om opdrachten te aanvaarden, maar hij zal, door met ernst zijn goeden naam hoog te houden, zijn waardigheid handhaven. Dat is hetgeen de wijsbegeerte voorschrijft."

Wij lezen verder: „Aangezien nu die kunst in zulke mate getooid is en in overvloed bedeeld is met uiteenloopende en veelvuldige wetenschappen, zoo acht ik het niet mogelijk, dat lieden zich, op goeden grond, ineens voor architecten uitgeven, tenzij zij van jeugdigen leeftijd af, door deze trappen van wetenschap te bestijgen, met uitgebreide, algemeene, wetenschappelijke en bijzondere kennis toegerust, tot het toppunt der bouwkunst zullen zijn opgeklommen".

Het weergeven van Vitruvius' woorden in dit verband is gewettigd door de zedelijke waarden welke in haar regels besloten liggen en welke dan weliswaar niet zoo zeer de bouwkunst der Middeleeuwen beïnvloed hebben, maar toch zeker van eenig belang zijn geeest voor de bouwhutregelen wanneer wij, naar wij meenen terecht, aannemen dat eenig, zij het niet geheel aantoonbaar, verband, door middel van de Comociners van het Comomeer,