Toegang tot de orde werd slechts aan hen verleend, die minstens konden bogen op vijf generaties van adelijke voorvaderen, zoowel van vaders- als van moederskant. Groote schenkingen en belangrijke privilegiën maakten de orde tot een machtig lichaam, dat de zonen uit de eerste en edelste families van Europa vereenigde.

Daar de leden van alle kanten bleven toestroomen, besloot men tot een indeeling in acht groepen al naar de nationaliteit; het waren: Auvergne, Provence, Frankrijk, Italië, Arragon, Castilië, Engeland en Duitschland. Later, in 1252, verleende de Paus aan het hoofd der orde den titel van Grootmeester.

Evenwel hoe machtig ook, toch bleek het op den duur niet mogelijk zich te Jeruzalem te handhaven. In 1191 werd de orde er verdreven en een eeuw lang bleef men gevestigd te Acre aan de Syrische kust. Een Egyptische invasie dreef de ridders echter ook daarvandaan. Men trok naar Cyprus en slaagde er toen in, vandaar uit, na taaien, hardnekkigen strijd, het eiland Rhodos op de Turken te veroveren. Gedurende meer dan tweehonderd jaar wist men daar vasten voet te houden, ondanks alle aanvallen van Turksche zijde. Eerst in 1522 werd de vijand te machtig en moesten de ridders andermaal de wijk nemen. Na vele omzwervingen werd hen in 1530 door Karei V Malta toegewezen.

Op een Octoberdag van dat jaar landden er de schepen, die den grootmeester Philippe Villiers de LTsle Adam met zijn ridders en een vierduizendtal vluchtelingen uit Rhodos aan boord hadden.

Nu was hierheen bet centrum van den strijd tegen de Turken verplaatst, daar deze nog steeds een voortdurende bedreiging vormden voor Zuid Europa. Dramatisch is het verhaal van hun invasie in 1565, waarbij het legertje der Maltesers tegen een vijfmaal grooteren overmacht te kampen kreeg en desondanks, als door een wonder, erin slaagde den vijand een verpletterende nederlaag toe te brengen. Het is na deze overwinning, een hoogtepunt in de geschiedenis van het eiland, dat Valletta gesticht werd.

Al deze strijd verhinderde niet, dat er voor Malta een periode van ongekenden bloei aanbrak. De orde. en daarmede het eiland, had eigen vlag en vloot, eigen munt en afgezanten, en talloos waren de kunstschatten, hier bijeengebracht. Daar de orde als geheel souverein was, had ieder ridder het recht een koningskroon te voeren. De grootmeester was daarbij als het ware een koning over vorsten, met alle statie en alle waardigheden van dien.

Veel, heel veel schatten zijn er geroofd door Napoleon, bij diens kort verblijf op het eiland, en tijdens het bestuur van den Franschen commandant, dien hij er had achtergelaten. Dit neemt echter niet weg, dat alles nog vol is van herinneringen aan de orde en haar ridders,