TAPISSERIE-KUNST (GOBELIN)

DOOR CHRISTIAAN DE MOOR

Niet wei mogelljk schijnt het mij, hier in enkele bladzijden de tapisseriekunst van alle zijden te belichten. Ik bepaal mij dus, aan de hand van een artikel, eenige jaren geleden door mij in Elseviers maandschrift gepubliceerd en de lezing, voorjaar 1940 in de Haagsche Kunstkring gehouden, tot het naar voren brengen van enkele essentieele dingen, zulks in verband met de hernieuwde belangstelling voor het wandtapijt.

Een verwarring in verband met den naam Gobelin kan snel opgelost worden. Tegenwoordig bedoelen wij n.l. met „Gobelin" een wandtapijt, vervaardigd in een speciale handweeftechniek, en voorzien van alle mogelijke soorten composities; voor deze muurkleeden kennen wij echter ook andere namen, zooals Tapisserieën, Tapis d Ymeiges, Arazzi, Bildteppiche, en onzen naam wandtapijt. Dit laatste woord kan alleen moeilijkheden geven, omdat allerlei soorten kleeden „wandtapijt" worden, zoodra ze opgehangen zijn. De naam Gobelin is ontstaan na 1662, toen de verffabriek van de Gebr. Gobelin door den Koning van Frankrijk werd aangekocht. Op deze plaats werd in 1667 door Minister Colbert de pas door hem opgerichte „Manufacture Royale des Meubles de la Couronne" gevestigd, en sindsdien werden de tapijten die de Manufacture verlieten „Gobelins" genoemd, terwijl deze naam ook aan alle tapisserieën van dezelfde techniek werd gegeven.

Zeer in het kort wil ik U iets over de techniek, over haute lisse en basse lisse vertellen. Door middel van een spoeltje wordt de gekleurde inslagdraad (wol, zijde, of soms ook goud of zilverdraad) op de ketting, die als „ruggegraat" dient en dus zeer sterk moet zijn (tegenwoordig gebruikt men daar vaak visschersgaren voor) ingevlochten. Het spoeltje kan omwonden zijn met draden van één kleur of met 2 d 3 draden van verschillende kleur die niet teveel van kleurtoon mogen verschillen, omdat de kleur dan gaat spikkelen en die in elkaar gedraaid zijn. Dit heet „kleur mengelen". Bij overigens grove weefsels kan men extra kettingdraden invoegen voor het weven van hoofden, handen of voeten enz. De kleuren kunnen als vlakjes tegen elkaar stoeten, maar kunnen ook in elkaar overgaan met tandachtige overgangen, die men ~hachures" of „schraffen" noemt. Deze laatste werkwijze, „badderen" genaamd (een Vlaamsch woord, waarschijnlijk afkomstig van se battre-vechten), of „enchevêtrer" ontstond waarschijnlijk in Arras, en is zeer belangrijk voor de structuur van de

DE DELVER XIV No. I