een band een goed onderscheidingsvermogen moet bezitten, wil hij tot de hierboven aangeduide eenheid kunnen geraken. Hij zal alzijdig ontwikkeld moeten zijn en in het bijzonder de kunstgeschiedenis goed moeten kennen. Daarenboven, en dit is belangrijker, vraagt zijn werk een fijn artistiek gevoel. Wanneer hij opdracht krijgt de sonnetten van Shakespeare in leer te binden, zal hij in staat moeten zijn de gedachten- en gevoelswereld van dit werk te peilen. Anders maakt hij er zich van af met een paar lijnen of ornamenten, die met evenveel recht op een geheel ander boek kunnen worden aangebracht. Het spreekt wel vanzelf, dat hij al evenzeer goed zal moeten kunnen teekenen. wil hij de uitvoering niet steeds alleen zoeken in stempelversieringen en rechte en gebogen lijnen, die onder het bereik liggen van iederen vakman. Het gaat ook hier om de persoonlijkheid van den ontwerper. Onze 17de-eeuwers Hendrik en Albert Magnus hadden, ondanks de Fraiische invloed, een geheel eigen stijl en de stijl kenmerkt den waren kunstenaar. In het inassa-bindwerk is de stijl volkomen verloren gegaan, hoewel men aan bepaalde boeken soms den uitgever herkennen kan. Is dit geen kwestie van typografie alleen, dan voldoen zij nog een weinig aan de eisch van levensharmonie, al komt deze dan slechts tot uiting in den persoon van den uitgever. Het omhulsel zelf wordt dan in zekeren zin weer geofferd aan de, overigens te waardeeren, grondgedachte. Van de tegenwoordig uitgegeven boeken zijn b.v. de dichtbundels van Joh. Enschedé en Zonen in Haarlem typografisch zeer goed verzorgd. Het is een genoegen zoo’n boekje in handen te hebben. Men mag waarlijk van een uitgever niet meer verwachten. Kunstwerken zijn het echter niet. Daarvoor kan ten slotte aan een massawerk te weinig zorg worden besteed. De machine is een volkomen gevoelloos werktuig, dat geen nuances kent. Om tot een product van blijvende waarde te komen, moet men den kunstenaar inschakelen. Deze werkt met zijn handen en, niet minder, met zijn hart.

Men treft in Nederland niet veel ontwerpers van banden aan, die tevens de uitvoering verzorgen. Waarschijnlijk is dit te wijten aan het feit, dat het bindvak als zoodanig een groote technische bekwaamheid en een jarenlange ervaring vereischt. In vroeger jaren was dit anders en juist daarom zijn de oude boekbanden, ondanks technische ge-

breken, die men vooral in het gebrekkige materiaal zal moeten zoeken, zoo volmaakt tot kunstwerk geworden. De gelieele persoonlijkheid van den maker was bij het werk betrokken. Alles lag in één hand. De ontwerper, tevens binder, kende de mogelijkheden van zijn materiaal en baseerde daarop het „eindproduct”. Hij stelde zich ook niet tevreden met de mindere kwaliteiten van leer en verguldsel, maar werkte als het ware voor de eeuwigheid. Dit consequente vakmanschap en deze uiterste ernst drukten uiteraard een stempel op zijn werk. Men kan er daarom ook nn nog de vreugde aan beleven, die een schoon ding wekt. Zij hadden het echter in zekeren zin gemakkelijker, deze oude vaklieden, dan de tegenwoordige binder. Het boek als massa-product heeft het knnstbindwerk geheel verdrongen en er is moed voor noodig om thans nog het edele ambacht met geduld en toewijding te beoefenen. Een beroep moet ook loonend zijn, hoeveel idealisme men ook bezit. Maar gelukkig hebben enkelen de oude traditie voortgezet en, als de teekenen niet bedriegen, zal in de komende jaren de waardeering voor hun werk stijgen. De niensch krijgt weer behoefte aan het bijzondere. Dienwke Aalhers-Kollewijn, die in den boekhandel Forum in Den Haag, haar knnstbindwerk exposeerde, behoort tot de weinigen, die het vak volledig uitoefenen.

Zij ontwerpt en bindt. De liefde voor het boek zit haar in het bloed. Ze is een kleindochter van den man, aan wien wij een bij-