paste techniek. Vooral het gemengd gebruik van dekkende en dunne kleuren, van het veelvuldig gebruik van dekwit e.d. gaf sommige aquarellen iets minder subtiels, iets zwaars, in tegenstelling met de groote gevoeligheid van de gewasschen aquarel, waarbij de witten waren uitgespaard.

Immers één van de groote aantrekkelijkheden van de aquarel is juist de gevoeligheid, de teederheid als gevolg van de transparante vloeiende kleuren en niet voor niets spreekt men van de „blanke” aquarel.

Na het uitsterven van de Haagsche Schildersschool hebben nog slechts weinige Nederlanders deze edele kunst met veel talent en kundigheid beoefend, o.m. de Haagsche Kunstschilder Herman Bogman. Geboren te ’s-Gravenhage op 22 September 1890 kan hij worden vermeld als de telg van een typisch schildersgeslacht.

Reeds omstreeks 1618 is sprake van een Haagschen schilder „Bochman”, van wien onlangs een goede teekening van een oude ruïne, hij andere oude Haagsche teekeningen is tentoongesteld.

Dan is er J. M. Bogman (de grootvader van Herman Bogman), schilder van romantische figuren, die te Antwerpen studeerde tezamen met Stroebel.

Ook de vader van Herman Bogman, H. C. Bogman was schilder en was bekend om zijn scbilderijen van koeien. Hij was een tijdgenoot van Vrolijk, Nakken en Klinkenberg en tevens een goed pianist en violist.

De jonge Herman Bogman onderging dus al jong den invloed van het artistieke milieu, waarin hij opgroeide en zoo kon het gebeuren dat hij op hetzelfde tijdstip zoowel een beurs kon krijgen voor het Koninklijk Conservatorium voor Muziek, als voor de Haagsche Academie voor Beeldende Kunsten.

Hij koos evenwel de schilderkunst, ook al speelde hij tevens uitstekend viool. Na zijn academische opleiding kreeg hij een eigen atelier, waarin o.a. André Broedelet en Willem de Zwart, die hem van tijd tot tijd bezochten, zijn werk becritiseerden en aanwijzingen gaven.

Herman Bogman schilderde veel buiten, landschap en oude stadsdeelen, terwijl hij daarnaast bloemen en interieurs schilderde.

In hoofdzaak waren dit olieverfschilderijen. Slechts een enkele maal aquarelleerde hij, totdat hij opeens den smaak hiervan te pakken kreeg. En met zijn dichterlijk-muzikale aanleg slaagde hij er zelfs in om in uitzonderlijk korte tijd een groot

en zuiver aquarellist te worden. Hij schildert met vloeiende transparante kleuren, zonder eenige aanwending van dekwit. Daarnaast wascht hij bepaalde partijen en schept er behagen in het water te laten loopen en in de nog natte verf te werken. De groote bekoorlijkheid van zijn aquarellen is dat zij zoowel verantwoord van kleurenverdeeling als glanzend van intimiteit zijn. Ook in dezen verwarrenden tijd blijft hij een in zich zelf gekeerden genieter der schoonheid. Bewijzen zijn vooral zijn bloemen-aquarellen; zacht stralende kleurensymphonieën zonder één dissonant.

Sehildert hij fruit, zooals appels, of peren op witten ondergrond dan treffen zijn vaste vormgeving en zijn prachtige schildering der witten, zonder gebruikmaking van dekverf.

Het groote formaat schuwt hij overigens niet en vooral bij zijn grootere aquarellen van stadsdeelen vindt hij a.h.w. een eigen, min of meer gepointilleerde uitdrukkingswijze.

Schoon van teere stemming en stofuitdrukking zijn ook zijn sneeuwgezichten h.v. zoo’n uitkijkje van uit zijn atelier.

Hier treft de fijnheid van zijn coloriet; dat nooit hard wordt, maar zonder weekheid een summum van gevoel geeft.

Een van de allerbeste aquarellen van den laatsten tijd is naar onze meening een interieur. Dit interieur met een potkacheltje, een stukje goed aan de lijn en wat kleinere dingen (de schilder noemt het „Hongerwinter 1944—1945 inHolland”) treft zoowel door de intimiteit, alsdoor de kleur en het zuivere licht. De van kleur verzadigde grijzen, een fijn blauw van het stuk goed en al deze fijne afgestemde kleur- en toonwaarden maken deze aquarel in hooge mate begeerenswaardig. Men zal goed doen het werk van dezen hijzonderen aquarellist, die reeds een groote hoogte heeft bereikt en nog steeds vooruitgaat in het oog te houden.

Daarom is het verheugend dat van 26 April—17 Mei in kunstzaal Borzo te ’s-Hertogenhosch een tentoonstelling van zijn werken wordt gehouden.

H. L. VAN POELYOORDE.

KUNSTHANDEL H. BOS „öe pooßt" Noor Jeinde 144a,’s-Graventage