sluiting aan de in lid 2 vervatte regeling aan lid 3 eene bepaling zal zijn toe te voegen, houdende dat in dit gevan het adres van beroep rechtstreeks bij de Kroion wordt ingezonden.

Artikel 4.

De vraa.g werd gesteld of niet nader moet worden aangeduid, wie wijziging of intrekking van de vergunning zal kunnen vragen en voorts of, indien ook een ander dan de houder der vergunning daartoe bevoegd is, niet nader de loop der procedure behoort te worden omschreven. dit geval schijnt met eene verwijzing naar de artikelen 2 en 3 niet te kunnen worden volstaan.

Men vroeg of Gedeputeerde Staten ambtshalve de vergunning zullen kunnen intrekken en of niet eene nadere regeling zal hebben te voorzien in het geval dat Gedeputeerde Staten nalaten in te grijpen.

Artikel 5.

Blijkens art. i van het wetsontwerp en de Memorie van Toelichting betreft de concessie uitsluitend de uitoefening van den dienst op den spoorweg, terwijl de vergunning betrekking heeft alleen op den aanleg en de instandhouding van den spoorweg. Sommigen zouden in verhand hiermede gaarne vernemen op welke punten de Minister strijd tusschen concessie en vergunning mogelijk acht. Waarom, zioo vroegen zij voorts, zal steeds de vergunning voor de concessie moeten wijken, zelfs in het denkbare geval, dat bij de concessie de grenzen van haar terrein: werdenl overschreden.

\’ervolgens werd de opmerking gemaakt, dat, indien art. la in den in § 3 bedoelden zin wordt gewijzigd', zoodat de vergunning zich zal aansluiten aan eene concessie voor den aanleg, het aanbeveling verdient in lid i van art. 5 niet alleen te verwijzen naar de in art. la bedoelde concessie maar ook eerbiediging te verlangen van eventueel van Rijkswege betreffende de exploitatie van den spoorweg vastgestelde concessie-bepalingen.

I Artikel 7.

Lid I. Eenige leden maakten de opmerking, dat eene sanctie op dit voorschrift ontbreekt, wijl art. 10 alleen geldt tegenover ~overtreders”, waaronder slechts de in art. 8 bedoelde plegers van een strafbaar feit zullen zijn te verstaan. Deze leden waren van oordeel, dat, om aan het voorschrift van lid i van art. 7 kracht bij te zetten, aanvulling van het wetsontwerp noiodzakelijk is.

Lid 2. Gevraagd werd, wat o,nder „schade”, doior den concessionaris te vergoeden, moet worden verstaan. Zal rekening worden gehouden met vermindering van de tolopibrengst, welke vermindering een rechtstreeksch gevolg van den tramwegaanleg kan zijn? Het zoude niet ombillijk wezen, ■wijl toch de onderhoudsplicht aan .dengene, die zijne inkomsten ten gevolge van den tramwegaanleg ziet slinken, in hoofdzaak gelijke eischen als voorheen blijft stellen.

Van verschillende zijden werd erop gewezen, dat de tramwegaanleg kan leiden tot eene belangrijke stijging van de waarde der gronden langs den weg. Hij die, met den weg, daarlangs gelegen perceelen in eigendom heleft, zal schadevergoeding ontvangen en daarnevens voordeel trekken van deze w,aardestijging. Zooi zal ook eene gemeente, die groot belang beeft bij e,-ne intercommunale verbinding, indien de tramweg over gemeentewegen loopt, schadevergoeding ontvangen, terwijl haar belangen slechts worden gediend. Gevraagd werd of ten deze compensatie zal worden toegepast en met name of bij de van de schade rekening zal worden gehouden met die waardeivermeerdering der langs den weg gelegen gronden. Anderzijds werd opgemerkt dat zoodanige compensatie onbillijk zoude zijn, wijl toch eigenaren van langs den weg gelegen perceelen, wien de weg niet toebehoort, van de vollfe waardelvermeerdering zouden profiteeren; rij kunnen niet worden gedwongen in de schaidevergoeding bij te dragen. Slechts eene algemeene regeling, niet alleen vooir de in dit wetsontwerp geregelde .aangelegenheid geldende, zal, naar verscheidene leden meenden, aan dit zooveel verder reikende vraagstuk eene oplossing kunnen geven. Lid 3. Men begreepi niet, waarom door het voorschrift

dat de vordering algemeen moet worden ingesteld bij den kantonrechter, afgeweken wordt van de geldende regel|en voior de aanwijzing' van den bevoegden rechter. Als argut ment tegen de voorgestelde bepaling werd aangevoerd, dat zich vorderingen tot schadevergoeding zullen voordoen, waarbij de schade alleen bij staat zal kunnen worden opgemaakt, hetgeen bij de kantongerechtsprocedure zeer zelden voorkomt.

Gevraagd werd of de gewone regels van het appèl zullen zijn toe te passen, dan wel uit het gemis van eenige nadere bepaling de bedoeling moet worden opgemaakt, de uitspraak van den kantonrechter als einduitspraak te doen gelden.

Voorts werd de opmerking gemaakt, dat de, in dit lid gegeven actie met andere acties kan concurreeren betgeen de vra,ag doet rijzen of eene nadere regeling daarin niet moet voorzien.

Artikel 8.

Sommige leden achten deze strafbepaling onnoodig en derhalve ongewonscht. Naar hun oordeel voorziet art. 10 voldoende in de moeilijkheden, welke zich kunnen voordoen, indien de wottelijke bepalingen niet worden nageleefd. Anderen achtten de opneming van de strafbepaling van groot practisch belang, ook omdat daardoor de gelegenheid wordt geopend langs eenvoudigen weg oplossing te verkrijgen van allerlei quaesties, die zich bij tramaanleg kunnen voordoen.

In aansluiting aan eene bij art. 2 gemaakte opmerking werd gevraagd of het de bedoeling is strafbaar ,te stellen den eigenaar, die zonder vergunning over een hem toebehoorenden weg een tramweg aanlegt. Zoo niet, dan zal de redactie moeten worden gewijzigd.

Men achtte het noodzakelijk het artikel aan te vullen met eene bepaling, die geen twijfel laat omtrent de vervolgbaarheid ook van besturen van zedelijke lichamen, die in strijd met de hier strafrechtelijk gesanctionneerde bepalingen handelen.

Artikel 10.

Terwijl enkele leden in lid 3 eene beperking zagien van de in lid i aan Gedeputeerde btaten toegekende bevoegdheid waren anderen in verband met de toelichting van oordeel, dat :lid i in onbeperkten zin moet worden opgevat. Zij zagen zich in deze meening gaarne bevestigd.

Sommigen achtten het volkomen juist ten deze eene uitgebreide bevoegdheid toe te kennen aan Gedeputeerde Staten, die de vergunning hebben verleend; z'ij oordeeleii het echter ongewenscht gelijke bevoegdheid aan de lagere besturen te verleenen; aldus wordt toch de gelegenheid geopend voor ongewenschte tegenstrijdigheid van opvattingen tusscben de hoogcre en lagere autoriteiten, zonder dat do wettelijke bepalingen de hieruit voortspruitende moeilijkheden regelen. Ook kwam het hun niet wenschelijk voo-i, de in dit artikel bedoelde taak op te dragen aan plaatse ■ lijke autoriteiten, wier belangen in vele gevallen bij de aangelegenheid betrokken zullen zijn.

Eenige leden, die' in het derde lid eene beperking zagen van de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten, wenschtpri, indien er bez'waar bestaait dat lid te doen vervallen, de aar. gelegenheid aldus te zien geregeld, dat, wanneer de lagere besturen niet binnen zekeren termijn van hunne bevoegdheid gebruik maken. Gedeputeerde Staten overeenkomstig' de hun bij lid i verleende bevoegdheid kunnen oiptreden

Artikel 12.

De opmerking werd gemaakt, dat, zoo' onder „stukken’ o,ok zijn te begrijpen de dagvaardingen, waarop art. 7, lid 3, doelt met het woord „uitgereikt” niet kan worden volstaan. E-ene ruimere uitdrukking' of wellicht toevoeging van de woorden ~en beteekend” schijnt dan n-oodzakelïjk. Omtrent de considerans werd n-og opgemerkt, dat „op wegen” zal zijn ,aan te vullen met de woorden „niet onder beheer van het Rijk”, waardoor de uit art. ib blijkende b-edoeling -ook in 'de considerans uitdrukking zjal vinden. Ook w-erd de -opmerking gemaakt, dat de considerans do-or de plaatsing van de woorden „op' wegen” na „instandhouding” eene verbetering zioude -ondergaan.

{Wordt vervolgd.y