Spreker meent met het oog hierop de Kamer te moeten ontraden het amendement aan te nemen. Natuurlijk zal de zaak bij het uitgeven der concessie worden geregeld.

De heer Van Doorn wenscht een vraag te doen aan den heer Kleerekoper, namelijk, waarom hij het voorstel bij dit artikel doet en niet in zijn groote amendement op art. 111?

Spreker zou zich willen aansluiten, bij den Minister, maar bovendien nog dit willen opmerken. De heer Kleerekoper heeft gevreesd 'dat een volgend Minister er zich niet aan gebonden zou achten, de dienstvoorwaarden te herzien. Is het amendement daarvoor wel noodig, vraagt spreker.

Wanneer daar een bewindsman zit, die de zaak niet wil, zal men wel een herziening krijgen, doch alleen formeel. Dit amendement is een slag in de lucht. Men dwingt den opvolgenden bewindsman niet. Als hij er niets in ziet, dat herzien moet worden, laat de Minister de zaak zooals zij is. We zullen dus met het amendement niets bereiken. Spreker vindt geen vrijheid nu het amendement aan te bevelen.

De heer Kleerekoper zegt, dat de Minister heeft gezegd, dat hij het 'beginsel van het amendement wel gewensclit acTatte. Er is dus geen princip»ieel 'bezwaar. Maar de Minister vraagt zich af waarom hij juist ondergeschikte punt naar voren brengt.

Spreker wil dit zeggen: men zegt steeds —en het is heel gemakkelijk om dat te zeggen als gij een concessie hebt en een booswillend Minister, dan bereikt ge niets. Spreker heeft reeds bij de algemeene beschouwingen gezegd, dat het een nadeel is van het wetsontwerp, dat alles wordt overgelaten aan de welwillendheid van den alleen rechtsprekenden Minister. Daarom moet men het personeeel zoo sterk mogelijk maken bij een mogelijk verzet tegen de directie of den Minister.

N u zegt de heer van Doorn: als de Minister nu na 5 jaar zegt de zaak blijft zooals zij is, dan gebeurt er niets. Maar dan komt de zaak zoo te staan, dat het personeel weet, dat de termijn voor herziening op til is en dus een algemeene actie voor zijn arbeidsvoorwaarden kan beginnen.

Voor de ontwikkeling van de positie van het personeel is dit van zeer veel gewicht. Men krijgt dan een actie waarin ook de overheid zal worden betrokken en de Tweede Kamer.

Dan heeft men in het feit dat de Minister de concessie tegenover rechtvaardige eischen van het personeel ongewijzigd zou willen laten een aanknoopingspunt voor een actie.

Met het oog op het groote belang dat voor het personeel is gelegen in de verplichte herziening na ten hoogste 5 jaar, hoopt spreker dat de Kamer dit amendement zal aannemen.

De heer Beumer zegt, dat de heer Kleerekoper Vrijdag bij de algemeene beschouwingen en nu ook weer bij de toelichting van zijn amendement gezegd heeft, dat het noodig is het personeel bij de locaal spoor- en tramwegen de gelegenheid te geven om telkens na ten hoogste 5 jaar een actie te beginnen voor lotsverbetering en dat de indiening van dit amendement wordt gedragen door den wensch om een actie van het personeel uit te lokken voor de herziening hunner arbeidsvoorwaarden. Spreker meent, dat de fout van dezen spreker is dat hij het systeem volgt, dat bij de groote spoorwegen bestaat.

Wat de Minister niet wil doen, wil de heer Kleerekoper juist wèl doen.

Bij de spoorwegen waar men te doen heeft met groote groepen personeel kan er aanleiding bestaan om hieraan te voldoen. Maar hier hebben we personeelen van meer dan 70 ondernemingen. De concessies worden gegeven op de meest verschillende tijdstippen. Het zal dus hoogst verwarrend werken als men al die personeelen een culminatiepunt voor de actie zou gaan geven. Men zij daarom tevreden met hetgeen de Minister heeft toegezegd. Het amendement is dus ormoodig.

De heer 'Van Doorn had er eveneens op willen wijzen, dat het culminatiepunt waarover de heer Kleerekoper sprak zich weinig zal voordoen. Spreker meent dan ook dat het amendement onnoodig is.

De heer Visser van IJzendoorn sprekende namens de Commissie van Rapporteurs zegt, dat van de Commissieleden één lid voor en drie tegen het amendement zijn. De meerderheid vereenigt zich met de gronden waarop de ■ Minister het amendement heeft bestreden.

Het amendement wordt in stemming gebracht en verworpen met 36 tegen 17 stemmen.

Vóór stemden de heeren: Schaper, Van den Tempel, Oud, Ketelaar, Gerhard, Kleerekoper, Sannes, Helsdingen, Roodenburg, Duys, De Muralt, Van Beresteyn, De Jong, Van Gilse, Koster, Ter Laan (Rotterdam), Van Hamel.

Tegen stemden de heeren; Juten, Van Vliet, Boissevain, Kooien, Janssen (Maastricht'), Visser van IJzendoorn, Van Schaick, Beumer, Van Wijnbergen, Engels, De Wijkerslooth, De Weerdesteyn, Fleskens, Bongaerts, Nolens, Bichon van IJsselmonde, de Monte ver Loren, Brummelkamp, Van der Voort van Zijp, De Savomin Lobman, Van Sasse van Ysselt, Ankerman, Duynstee, van Rijckevorsel, Van Veen, Arts, Van Vuuren, Knobel, Ruys de Beerenbrouck, Ijzerman, Jansen (Den Haag), Van Raalte, Van Doorn, Nierstrasz, Rutgers en de Voorzitter.

Art. ib wordt goedgekeurd. De Voorzitter stelt met het oog op de amendementen Visser van IJzendoorn voor, de artt. 1, VI, Vil en IX gelijktijdig te behandelen. Aldus wordt besloten.

Amendement en-V iss e r van IJ zendoorn. Door den heer Visser van Ijzen doorn wordt voorgesteid om in art. 1, art. ic te doen vervallen, luidende dit art. ic: TT'. r • j t/-4r'aalcnrvnrwftP’

Uitoefening van den dienst op een locaalspoorweg of op een tramweg is den bestuurders verboden, tenpj eene concessie, als bedoeld in artikel ib, van kracht is. 1 !_ r-y-t-k ri

Diaarmee samenhangende wijzigingen worden voorgesteid in artt. VI, VH en IX. Tot toelichting van dit amendement zegt de voorsteller:

Naast de nieuwe bepaling van artikel ib, waarbij voor den aanleg van en de uitoefening van den dienst op een locaalspoorweg of een tramweg eene concessie wordt geëischt, heeft het bepaalde in artikel ic geen reden van bestaan. Immers volgt uit het liepaalde in artikel ib, dat uitoefening van den dienst op een locaalspoorweg of een tramweg is verboden, tenzij eene concessie, als bedoeld in artikel 16, van kracht is.

Ind’ien artikel ic vervalt, moeten in artikel 4, het laatste lid van artikel 5 en Artikel IX de voorgestelde wijzigingen worden gebracht. Deze wijzigingen zijn uitsluitend van formeelen aard en brengen in den materieelen inhoud 'van het wetsontwerp geen verandering. T'r .1 A 1 17 T T 'U.Qf- o a

Het amendement op Artikel Vil om het voorlaatste lid van artikel 5 (luidende dit voorlaatste lid: ~Overtreding van artikel ic wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of boete van ten hoogste duizend gulden.”) te doen vervallen, reikt verder. *T~X _ l.» 1 ■.... 1 Cil ft

Deze bepalmg is uitsluitend van beteekenis voor aie locaalspoorwegen en tramwegen, waarop bij de inwerkingtreding der wet de dienst wordt uitgeoefend, zonder dat daarvoor eene concessie is verleend. De ondergeteekende is van oordeel, dat aan de bestuurders van een zoodanigen spoorwegdienst, hetzij de in het tweede lid van Artikel IX bedoelde ontheffing moet worden verleend, hetzij moet worden gelast om den dienst te staken. Wordt aan den last tot staking van den dienst niet voldaan, dan moet met toepassing van het laatste lid van artikel 5 de uitoefening van den dienst worden belet. Het is niet noodig, dat bovendien eene strafvervolging tegen de bestuurders kan worden ingesteld en het is verkeerd, dat de uitoefening van den dienst niet wordt belet en toch de bestuurders van den spoorwegdienst ter zake van de uitoefening van den dienst zonder dat daarvoor eene concessie is verleend worden vervolgd of te eeniger tijd nog kunnen worden vervolgd.

Om die redenen acht de ondergeteekende het gewenscht, dat het voorlaatste lid van artikel 5 vervalt.

De heer Visser van IJzendoorn zegt ter toelichting van zijn amendement, dat zoolang in de wet nog niet