Artikel 8.

(i) Met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en zeventig gulden wordt gestraft hij, die een spoorweg op een weg aanlegt of in stand houdt zonder vergunning of anders dan met inachtneming van eene vergunning, als bedoeld bij de artikelen 2 en 3,

(2) Met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en zeventig gulden wordt gestraft hij, die in strijd handelt met de verplichting in het eerste lid van artikel 7 omschreven.

(3) Indien de overtreder eene naamlooze vennootschap of eene rechtspersooinlijkheid bezittende vereeniging is, wordt de strafvervolging ingesteld en worden de in de twee voorgaande leden bedoelde straffen uitgesproken tegen de leden van het bestuur.

(4) De bij dit artikel strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtreding.

Artikel 9.

Met de opsporing van de overtredingen van deze wet zijn, behalve de bij artikeil| 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de maréchaussée, alle ambtenaren van Rijks en gemeentepolitie en de hoofdingenieurs, ingenieurs, adjunct-ingenieurs, hoofdopzichters en opzichters van den provincialen waterstaat.

Artikel 10.

(i) Gedeputeerde Staten zijn bevoegd op kosten der overtreders te doen wegnemen, beletten, verrichten of in den

vorigen toestand herstellen hetgeen in strijd met deze wet is of wordt gemaakt ot gesteld, ondernomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen. (2) Spoedeischende gevallen uitgezonderd, geschiedt dit niet dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd.

Artikel 11,

Artikel 8 is niet van toepassing: a. voor zooveel Gedeputeerde Staten tijdens de behandeling van een verzoek om vergunning toestaan, dat voorloopig met aanleg van een spoorweg wordt aangevangen of een spoorweg in stand wordt gehouden. Op hetgeen wordt toegestaan is artikel 7 van toepassing;

h. ten aanzden van spoorwegen, welke bij het in werking treden dezer wet in aanleg zijn of in stand worden gehouden met goedvinden van hen, die tot dat tijdstip bevoegd waren daaromtrent te beschikken. De te dier zake bestaande regelingen blijven van kracht, totdat zij worden vervangen door vergunningen, als bedoeld bij de artikelen 2 en 3.

Lasten en bevelen, enz.

Gegeven te ’s-Gravenhage, den isden December 1917.

WILHELMINA.

De Minister van Waterstaat,

C. LELY

Uitgegeven den achtsten Januari 1918.

De Minister van Justitie,

B. ORT

„Ersatz” Bovenleidingspalen voor electrischo tramwegen.

De administrateur der Nederlandsche Vereeniging voor Locaalspoorwegen en Tramwegen, in het nummer van 18 Juli 1917 verslag doende van de opening van den Electrischen Tramweg Haarlem—Heemstede, sprak daarbij zijne teleurstelling uit, dat hij er niet op was voorbereid ab-

normale constructies te zullen aantreffen. Ware hij dit wel, hij had zich dan met een camera gewapend en zijn verslag ware opgeluisterd door een afbeelding van een uit houten telefoonpalen en rails opgebouwde constructie, welke bij gebrek aan de normale uit gewoon profielijzer geconstrueerde palen dient ter draging der electrische bovenleiding. Hij sprak daarbij den wensch uit, dat de Noord-Zuid-Hol-

landsche Tramweg-Maatschappij nog eens voor een prentje dezer constructie zou willen zorgen. Aan dien wensch wordt thans voldaan.

Doch daarbij nog het volgende, De bovenleiding der lijn Haarlem—Heemstede is gebouwd volgens het zoogenaamde systeem van veelvoudige ophanging, heeft dus een op isolatoren ondersteunden hangkabel, waaraan is opgehangen de contactdraad. Deze con-

structie laat toe, dat de ondersteuningspunten der bovenleiding op grooteren afstand worden geplaatst dan bij enkelvoudige ophanging van den contactdraad noodig zou zijn, is echter ook oorzaak, dat de steunpunten aan aanzienlijker krachten worden blootgesteld.

Toen nu, de uit C ijzer en L ijzer gecontrueerde normale steunpunten (palen met armen, zie afb. 2 en 3, waarop