deel niet blijkt, dat hij in dit opzicht zal doen wat behoodijk is. Indien het personeel van onze tramwegen zou 'komen tot een 8-urigen werkdag waarover de heer Drcsselhuys zoioeven bij interruptie sprak zou het denken, dat het op teens in den hemel verplaatst werd, want de werktijden, die er op het oogenblik zijn, zijn niettegenstaande de bepalingen van de wet en het daarvoor gestelde maximumaantal uren in den regel ’So pCt. en meer boven de 8 uun

Dit komt hoofdzakelijk door den financieelen toestand van de tramwegmaatschappijen zelf, die bestaan en nu spreek ik niet eens van uitkeering van dividenden van I of 2 pet. zooals zij dan op het oogenblik bestaan, dank zij de schrikkelijke uitbuiting, die er op dit personeel plaats beeft, een uitbuiting, welke veel sterker en veel groQtcr is dan bij het spoorwegpersoneel, veel zwaarder dan bij welk personeel in openbaren dienst dan ook; een uitbuiting, welke zich niet alleen openbaart in te lange werktijden, in vaak gebrek aan ziekte- en pensioenverzebering, maar zich rechtstreeks richt op de loonen. Ik heb hier loonen van: een opzichter-machinist van / lo per week, van bestuurders van tramwagens van f 11,50, van -machinisten van f 10, van rijtuigpoets-ers van / 10, van signaalwachters van f 7,50. Wat is een loon van / 7,50 per week in den tegenwoordigen tijd? Van machinepoetsers van / 8, van nachtstokers van ƒ 8, van cokes- en kolendragers van f 11, van koetsiers van f 9, van electnciens van f 9 per week. En dan deze loionen vergeleken met de werktijden 1 |

Ik wensch het debat niet langer te maken dan nooidzakelijk is; ik ben gewend mij zoo beknopt mogelijk uit te drukken. Daarom zal ik er niet meer van zeggen, maar liever eerst afwachten wat de Minister zal zeggen voornemens te _zijn._ |

Ik we.nsch teicïhter nog een enkele opmerking te maken naar aanleiding van de rede van den heer Niemeijer. Bij de invoering van de Tramwegwet in December 1917, die nog altijd wacht op uitvoering, heeft men ter wille van den slechten toestand van onze tramwegondernemingcn eenige bepalingen gemaakt, waardoor die toestand wordt bestendigd en ik vrees, dat, wat djoor den heer Niemeijer gez'egd is ten opzichte van de subsidieering, ons den weg zal 'doen opgaan van den slechten toestand te laten zooals hij is. Bij de toepassing van het tegenwoordige systeem kurv ncn onze tramwegen niet tot bloei komen en is het onmogelijk ze te doen funotioneeren zoo-als het behoort in ’s lands belang. |

Wij Tnoeten 'komen tot een gansch ander stelsel. Het systeem om het oprichten van een tramwegonderr neming te doen geschieden door particulieren met hulp van gemieenten of provincie, die er bij betrokken zijn, is wel zeer schoon om bet particulier initiatief eenigszins aan te wakkeren, maar het is niet afdoend en zeer slecht voor de bewoners van de streek, waar die tramweg moet komen. 'l'ramwd

_ tn zijn niet alleen noodig voor don handel, maar ook voor schoolbezoek en voor werklieden, die elders moeten gaan werken, omdat zijl in hun woonplaats niet voldoende werk kunnen vinden. In het kort, het zijn instituten, die absoluut noodzakelijk zijn voor den bloei van oen streek. Daarom wil ik vragen: hoe denkt de Regeering er over otn van systeem te veranderen en in plaats van deze subsidieering, en in plaats er van, deze gansche zaak over te laten aan het particulier initiatief, haar zelf ter hand te nemen en te komen tot een andere wiÉB van exßjoitatic ?

Er zijn twee middelen voor, die mij het best geëigend lijken. Of de provinciën nemen de looaalspoorwegen en tramwegen over en explodteeren ze, èf de exploitatie van die ondernemingen wordt gelegd, in handen van de directie onzer hoofdspoorwegen. Een van deze beide wegen zullen wij 'moeten op'gaan. Staatsexploitatie van onze tramwegen lijkt mij vooralsnog niet geëigend, vóórdat wij gekomen zijn tot exploitatie van O'nze hoofdspoorwegen door óen Staat. Indien wijl dit eenmaal hebben, dan ku'nnen wij verder zien hoe wij met onze locaalspoorwegen en tramwegen zaSen handelen.

!“••• Bij den enorm verworden toestand en den achtersMUrf I die er is het gebied der tramwegen, zullen wij Wft

van de beide door mij genoemde middelen moeten aangrijpen om tot een goede exploitatie te komen en aldus te geraken uit het labyrint, waarin wij op het oogenblik zitten.

Ten slotte wensch ik aan dezen Minister dezelfde vraag te stellen ten aanzien van de tramwegen, die ik gpsteren ten aanzien van de besteksvoorwaarden heb gericht tot den Minister van Waterstaat; deze vraag namelijk, hoe de Minister denkt over het denkbeeld om voor de tramwegen ik wil niet spreken van de spoorwegen den achturigen arbeidsdag in te voeren. De heer Van de Laar: Mijnheer de Voorzitter! Mag ik over deze zaak een zeer enkel woord zeggen ? En dan speciaal wat betreft den toestand van het p>ersoneel bij de tramwegen.

Reeds door vorige sprekers is er op gewezen dat inderdaad de toestand van dat personeel in velerlei opzicht slecht is, en dat kan natuurlijk ook niet anders, want tal van tramwegmaatschappijen zijn in slechte financieele positie en kunnen dus de vooral in dezen tijd zoo noodige loonsverhooging niet geven. Andere tramwegmaatschappijen, die niet in zoo slechte financieele positie zijn, dat zij thans van de Regeering steun zullen ontvangen, hebben toch ook financieele toestanden waarbij zeer noodige loonsverhoogingen in dezen rijd althans moeilijk zijn.

Nu is ook in het Voorloopig 'V'erslag is dat genoemd het denkbeeld geopperd, of het niet mogelijk zou kunnen zijn dat aan de nu toe te kennen subsidie als voorwaarde werd verbonden idat de toestanden van het personeel verbeterd moeten worden. Daar voelde ik en voel ik veel voor. Mijnheer de Voorzitter, maar daarbij komt nu de groote moeilijkheid dat de vraag moet gesteld worden of de tramwegmaatschappijen, die nu geen subsidie krijgen, aan hun personeel een financieelen steun kunnen geven zóó dat het in orde is. Dit wordt betwijfeld. En daarom zou ik den Minister met aandrang willen vragen of het niet mogelijk is door duurtetoeslag aan allen, 'die bij de verschillende tramwegmaatschappijen in dienst zijn, in den bestaanden nood te voorzien.

Ik geef aanstonds toe dat er bezwaren aan zijn verbonden, om aan arbeiders en beambten van particuliere maatschappijen toeslag te geven, en wanneer het voor langen rijd was aou 'bet ook ongetwijfeld afkeuring verdienen. Maar weinige maatschappijen zijn in zulk een moeilijke financieele positie als de tramwegmaatschappijen, terwijl zij toch een tak van openbaren dienst uitoefenen en dus een absoluut noodzakelijk werk doen.

De arbeiders van die maatschappijen doen dus iets onmisbaars: het woord „openbaar verkeer” heeft den klank en ook het wezen van het publieke, en daaroim zeg ik: het systeem is wel verkeerd, maar de nood der tijden is zoo groot, dat wij als het kan er toe moeten overgaan, hopende dat het niet lang zal behoeven te duren, om de arbeiders en beambten van die maatschappijen slag te geven uit de Overheidskas. Ik zou hierop dan ook bij Zijne Excellentie willen aam dringen. De toestand is ellendig: de arbeidsduur is lang en bij 'sommige maatschappijen schijnt nooit Zondagsrust te zijn met vrije Zondagen.

De heer Smeenk: Noen, dat is zoo, dus dat schijnt niet alleen maar is een feit.

De beer Van de Laar: Ik drukte mij voorzichtig uit, omdat ik geen voorbeelden kan noem'en, maar deze interruptie toont, dat bot zoo is, en stel u nu voor dat ler een tak van openbaren dienst is, die dus noodzakelijk is en waarvan iedereen geniet en dat daarbij de arbeiders eiken Zondag moeten arbeiden. Straks krijgen wij de nieuwe tramwegwet en kan nader worden ingegrepen, maar waar juist uit bet gemis aan Zondagsrust blijkt boe het bij deze arbeiders gesteld is, daar meen ik bij Zijne des te meer te mogen aandringen: zou het niet mogelijk zijn, dat steun kwam, en zoo spoedig mogelijk. Laten er moeilijkheden rijzen, ook door het systeem maar nu dringt de nood, en in nood moet en kan soms gedaan worden wat anders niet mogelijk zou zijn. De Minister zou, indien hij thans alle arbeiders en beambten in dienst van de tramwegen hielp door een duurt-èbijslag, een daad doen,