reeds gebleken, dat ik in mijn meening aangaande de handelwijze van het Bestuur geenszins alleen sta. Uw inleidende woorden bij het schrijven van de heeren de Burlet & Camp in No. 30 van uw blad, toonen verder aan, dat nagenoeg alle Nederlandsche leden behciefte gevoelen orh aan den * oproep van den heer Van Putten te voldoen. Een beantwoording van dat schrijven zal dus voor de meesten wel beteekenen tillen naar Athene te dragen. Echter zou een onbeantwoord laten van dit schrijven op de schrijvers en mogelijk ook op enkele anderen den indruk kunnen maken, dat ik het antwoord schuldig moest blijven. Ik verzoek u daarcim beleefd het volgende ter verduidelijking en ter motiveering van rnijn standpunt te willen opnemen.

Het was niet imogelijk de Centrale-leden te royeeren,' Daarom besloot men de ~Union”, opi een onwettige wijze en door daa,rtoe .niet-bevoegden, zoogenaamd te ontbinden en deze dan met uitsluiting van de door een gedeelte der leden niet gewenschte medeleden weer opgericht te verklaren. Dit nu is een truc. die geen nadere qualificatie behoeft. Dat overigens respectabele lieden een dergelijke handelwijze konden uitdenken en uitvoeren, is slechts mogelijk in een abnormalen tijd als welken wij thans beleven, nu veler rechtsgevoel tijdelijk afgestompt schijnt te zijn.

Een tweede ernstig déraillement uk het spoor van recht en eerlijkheid is het innen ten behoeve van de nieuwe vereeniging van de contributies over 1918 en 1919. Deze gelden behooren ook thans nog aan de oude „Union" en zelfs het v'oorwendsel, dat zij, die deze contributies voldeden daarmede aangaven, dat zij dit geld ten behoeve van de Infeuwe vereeniging bestemd wenschten te zien, zou niet opgaan, ten eerste niet omdat men niet kan spreken van een contributie voor een Vereeniging over een jaar, waarop die vereeniging nog niet 'bestond en ten tweede niet, omdat, zoo als mij bekend is, sommige leden die gelden eenvoudig betaald hebben in de verwachting, dat nog wel op het ongelukkige besluit van het Bestuur teruggekomen zou kunnen worden.

Het Bestuur verklaart verder niet te begrijpen, wat de strekking is van het verwijt, dat de nieuwe vereeniging zich de geestelijke bezittingen en den naam der oude ~,Union” wil tcveëigenen. Het is zonderling, dat het Bestuur dit niet begrijpt, terwijl het, naar uit zijn circulaire volgt, toch wel heel goed blijkt te beseffen het belang der nieuwe vereeniging ~om de „Union” in stand te houden en zoodoende te. vcKDrkomen, dat de vruchten van een jarenlange samenwerking verloren zuUen gaan” 1). Dit voordeel, hetwelk zij zich toeëigent, is klaarblijkelijk juist de rederi waarom het Bestuur tot de door mij aangevochte handelwijze i's gekomen. Dat optreden is te meer af te keuren in een Bestuur,, dat indertijd als zoodanig door de leden, ook he Centraleleden, gekozen werd, omdat het het vertrouwen genoot en daarmede c>ok de plicht op zich nam om te werken in het belang van de Union” en van haar leden en niet in het belang van een gedeelte dier leden.

iMeenen sommige leden eener vereeniging en vooral meenen enkele leden van het Bestuur dier vereeniging, dat zij niet meer met een gedeelte der overige leden kunnen saméhwerken, en .kan zij die andere leden niet tot uittreden dwingen, dan is de eenige oplossing, dat zij hun mandaat ter beschikking stellen en hun lidmaatschap opzeggen. Eerst daarna staat het hun vrij een nieuwe vereeniging, los van de oude te stichten.

Het feit, <iat de Entente-leden meenen niet langer met de Centralc-leden deel (van eenzelfde vtereeniging te kunnen uitmaken, is, zcioals de heer Van. Putten zoo juist tot uitdrukking bracht, zeer te betreuren en het is hartelijk te hopen, dat er alsnog een modus vivendi gevonden zal kunnen worden, 'die zoo spoedig mogelijk tot hernieuwde en vruchtbare samenwerking van alle oude leden der „Union Internationale” voert. U beleefd dankzeggende voor de verleende plaatsruimte, Hoogachtend,

Ir. P. M. MONTIJN. ’s-Gravenhage, 30 Juli 1919.

I) Aanhaling volgens de vertaling dier circulaire opgenomen in „De Locomotief” No. 23, daar ik de orgineele circulaire niet bij de hand heb.

Jaarverslagen 1918.

Maasbnortspoorweg.

De in het vorige jaar uitgeckukte vrees, dat de exploitatie der lijn in 1918 waarschijnlijk onder zeer bezwarende omstandigheden zoude moeten plaats vinden, werd gelukkig niet ten volle bewaarheid. Dit is deels te danken aan de uiterste spaarzaamheid, die bij het verbruik van steenkolen, smeermiddelen en verdere bedrijfsmaterialen in acht werd genomen, deels aan vermeerdering van inkomsten tengevolge van eene verhO'Oging der tarieven. ,

In verband hiermede mocht ook over het afgeloopen jaar de exploitatierekening nog met een voordeelig saldo sluiten. /

Met goedkeuring van den Minister van Waterstaat werd in de (maand Februari het personentarief met 50 pCt. en vanaf den gen October het goederentarief met 70 pCt. verhoogd; de verhoogingen bedroegen vóór de genoemde data 20 resp. 50 pCt. . Het bestuur was van oordeel, dat in het belang der onderneming tot eene verdere verhooging der tarieven niet moest worden overgegaan.

De opbrengst van het reizigersverkeer vermeerderde in vergelijking met het vorige jaar met ruim f 30.000,—, d.w.z. met ongeveer 23 pCt. Hierbij' dient opgemerkt, dat het zomerverv'oer Nijmegen—Plasmolen, in verband met de ongunstige weersgesteldheid gedurende de vacantiemaanden, aanmerkelijk achterbleef bij dat van vorige jaren. De inkomsten uit het goederenvervoer namen met ongeveer ƒ 19.000,— toe, eene vermeerdering van d: 29 pCt. Tot de vervoerde goederen behoorden zeer groote hoeveelheden mijnhout, brandhout, kool en aardappelen, benevens belangrijke partijen graan en stroo. Het vervoer van vee bleef tengevolge der tijdsomstandigheden zeer gering.

De diverse ontvangsten vermeerderden met ongeveer f 2100,—. Aan staangelden en weegloon werd ruim f 1900,— meer gebeurd dan in het vorige jaar. De hoogere uitgaven werden in hoofdzaak veroorzaakt door periodieke salarisverhoiogingen, het verleenen van, meer duurtetoeslag en de stijging der prijzen van ongeveer alle verbruiksartikelen.

Zoo namen bij een meerder verbruik, in vergelijking met het voorafgaande jaar, van slechts ongeveer 57 ton steenkolen de uitgaven voor brandstoffen met ruim / 30.000,— toe.

Voor ~smeren en poetsen der locomotiev'en” werd f 9000,—, d.w.z. ruim 100 pCt. meer uitgegeven dan in 1917-

De 'bruto-opbrengst van de lijn, vermeerderd met de jaarlijksche bijdragen van de provincie Limburg en der Limburgsche gemeenten en met het saldo over I9i7> bedroeg / 28.952,071/2 meer dan het totaal der uitgaven. Van deze som werden gereserveerd voor terugbetaling op rentelooze voorschotten en jaarlijiksche bijdragen f 10.078.07, voor aflossing der Obligatieleening / 3.000,— en vioor het reservefonds / 6.000,—.

Ten behoeve van het persioenfonds werd / 4.200,— ingehouden.

Aan aandeelhouders kan hierna worden uitgekeerd 2 pCt. Op de nieuwe rekening werd een saldo vaji / 1.087,001/2 o ver ge bracht.

Vervoer en exploitatie. De opbrengst uit het personenvervoer bedroeg f 160.944,74 uit het goederenvervoer ~ 84.075,88 aan diversen werd ontvangen ~ 15-239)23

Samen

/ 260.259,85

Per dagkilometer werd ontvangen f 11,229 tegen f 9,002 in 1917. per treinkilometer f 1,048 tegen f 0,793 in het vorige jaar. ; :