Tabel 4.

Tabel 5.

Rechtstreeksche éénphas. stroomopwekking. Omvorming draaistroom éénphasige stroom. Gelijkstroom. Zonder compensatie. Met compensatie. 16 omvormer stations 8 omvormer stations 4 onderstat. en 12 transf. stations. 16 onderstations. Afstand der onderstations onderling, in Kilometers 30 60 30 60 30 60 30 30 Nuttig effect v/h totaal per jaar, in °/t> » ty }} jy ty ty v 48,5 47-7 64-7 63.5 5f 53-8 54-9 57-3 54-6 54-0

in hoeverre dit bii gelijkstroom mogelijk zijn zal valt moeilijk uit te maken zonder te weten, wat men te dien aangaande in Amerika waargenomen heeft.

WIJZE VAN STROOMOPWEKKING. Aanlegkosten. Jaarlijksche kosten. Verhouding van jaarl. kosten (in »/o) 1. Rechtstreeksche éénphasige stroomopwekking: In Motala, omvorming in Trollhatta, Compensatie in Hallsberg 2. Draaistroom-éénphas. omvorming in 8 Centrales, van welke ieder 2 vakken voedt fDraaistroom-éénphas. omvorming in 5 Centrales, met éénphas. voedingsleidingt '’■ I langs den spoorweg r 4. Draaistroom-gelijkstroom-omvorming in 16 stations 5. Rechtstreeksche éénphas. stroomopwekk. in beide Centrales, zonder Compensatie 6. Draaistroom éénphas. omvorming in 16 stations In Millioe 97,170 94,56 96,35 100,85 96,49 98,59 n Kronen. '2,633 12,980 13,046 13,189 '3,329 13,686 100 % 102,5 % 103 % 104 % 105,3 % 108 Yo

In verband met een en ander meent de commissie als haar oordeel te kennen te moeten geven, dat, afgaande op de voorhanden gegevens, er geene aanleiding bestaat, het bij den Riksgransspoorweg toegepaste éénphasenstelsel op te geven, maar dat dit voor de electrificatie der lijn Stockholm—Göteborg als uitgangspunt moet worden genomen. Echter acht de commissie het gewenscht om alvorens definitief hierin te beslissen, ook voor gelijkstroominrichting de inlevering van bindende projecten met prijsopgaaf en garantietoezegging uit te schrijven. Ook acht zij het wenschelijk om, vóór die beslissing, voor de noodige bevestiging tegen zwakstroomstoringen op de Riksgranslijn te doen zorgen, zóódat hun deugdelijkheid proefondervindelijk moge blijken.

Wat betreft de verschillende wijzen van uitvoering van het éénphasig bedrijf, de gemaakte berekeningen konden de meeningen niet naar een bepaalde methode, rechtstreeksche opwekking of omvorming, doen overhellen; zij schijnen, economisch beschouwd, onder de aangenomen omstandigheden weinig op elkaar voor te hebben. Moet het tusschen deze tot een keus komen, dan moet ook een aantal andere gezichtspunten, voornamelijk tot het gebied der eigenlijke spoorwegtechniek behoorend, zich hierbij laten gelden.

Met het oog op de storingen in de zwakstroomleidingen moet de werkleiding, zooals gezegd, ingedeeld worden, zoodat elk onderstation zijn eigen afzonderlijk net bedient (zoo noodig twee gescheiden vakken), wat verder tevens, bij kortsluitingen en gebreken in de leidingen, het voorkomen van bedrijfsstooniis op den eigenlijken spoorweg in de hand werkt. Bij het vaksgewijze bedrijf is het intusschen van veel belang, dat de spanning in de onderscheidene werkleidingnetten even hoog en gelijkphasig worde gehouden, aangezien de opeenvolgende vakken op het oogenblik, dat een locomotief van éen vak naar het volgende overgaat en hare stroomafnemers met de leiding van twee vakken in aanraking komen, parallel worden geschakeld. Nu kan men wel, door invoeging van een „dood” vak tusschen de verschillende deelen, dien eisch van gelijkphasigheid ontgaan, maar er ontstond dan een zóó groot bezwaar door het onderbreken van den stroom bij elk dood vak en het even daarna weer inschakelen en den schok dien de treinen hierdoor ondervinden, dat dan hiertegen weder maatregelen moeten worden genomen.

Warmeer nu langs de lijn een éénphasige voedingsleiding

loopt, zooals het geval is bij rechtstreeksche éénphasenopwekking, dan wordt van zelf aan dien eisch voldaan, daar alle transformatorenstations bij deze voedingsleiding aangesloten zijn. Richt men een kleiner aantal onderstations in, (4 stuks vooral) dan behoort hierbij evenzeer een éénphasen-voedingsleiding langs de lijn, doch moet evenwel iets worden gedaan om zeker te zijn van gelijkphasigheid.

Voor het geval dat, bij omvorming, elk motorgeneratorenstation enkel zijn afzonderlijk vak voedt, zal het noodig zijn om de omvormers zoowel voor den draaistroom als voor de éénphase-zijde in te richten en te regelen, hetgeen, als er geen verbindende voedingsleiding tusschen de onderstations is, weer éénphasige synchroniseeringsleidingen tusschen deze noodig maakt. dien éénphasige voedingsleiding langs de lijn is dus, van zuiver spoorwegtechnisch standpunt uit beschouwd, zoo al niet bepaald noodzakelijk, toch gewenscht. Daarbij komt nu nog de overweging, dat het geheel van een éénphasenvoedingsleiding, met een transformatiorstation voor elk vak, stellig eenvoudiger is en meer zekerheid voor geregelden dienst oplevert dan evenzoovele motorgeneratoren, zoodat men gerust zeggen kan, dat het hierbovenbedoelde samenstel, uit zuiver spoorwegoogpunt beoordeeld, voordeeliger is en daarom het aantal omvormerstations zoo klein mogelijk gehouden, maar voor een éénphasige-voedingsleiding langs den spoorweg moet gezorgd worden.

In dezen samenhang dient er wel op te worden gewezen, dat in één geval wel moeilijkheden te verwachten zijn n.l. wanneer een aantal draaistroom-éénphasige stroomomvoirmers aan beide zijden synchronisch geschakeld moeten werken.

In welke mate hierbij het op phase-brengen van een onbelaste eenheid onder alle omstandigheden zonder bijzondere veiligheidsmaatregelen uitvoerbaar zijn zal is een vraag, die de commissie voorloopig niet vermag te beantwoorden. Wanneer b.v. de drijfkracht voor den spoorweg ontleend werd aan een homogeen draaistroomnet staat wel te vreezen, dat de sterke schommelingen en de vermoedelijk voorkomende storingen in den spoorwegdienst dan ongunstig op de industriekracht zullen terugwerken, echter zal het nadeel van dergelijke storingen wel door geschikte inrichtingen kunnen worden beperkt, als het draaistroomnet van eenigszins grooten omvang is.

Ook als, in bepaalde gevallen de bovenbedoelde toestanden hun invloed doen gelden om tot een scheiding van de éénphasige- en draaistroomnetten te komen, houdt toch de commissie dien invloed niet voor belangrijk genoeg om den doorslag te geven.