Zij meent de opvatting te moeten huldigen, dat een afdoend antwoord op de vraag, of de éénphasige spoorwegdrijfkracht in afzonderlijke krachtcentrales opgewekt, öf wel door omvorming aan een algemeen draaistroomverdeehngsnet ontleend moet worden, niet kan worden gegeven. – Bij verschillende spoorwegen kan dan eens de éene, dan eens de andere methode geschikt blijken. „ Wat nu iri de eerste plaats de lijn Stockholm Goteborg aangaat komt het de commissie voor, een toepassing in zoover aan te raden ware, (Ht een deel de spoorwegdrijfkracht door opwekking m de Centrales en een ander deel door omvorming uit het industrienet verkrege werd. ' • • j Ten slotte komt het op den krachtleverancier in deze de waterval-directie, aan, om voor het beschikbaar stellen der kracht het in den waterval bevatte arbeidsvermogen in hoofdzaak zoo gunstig te verdeelen, dat ook de spoorwegdirectie hare billijke eischen voortvloeiende uit het streven naar eenvoud en bedrijfszekerheid, bevredigd – ... _ 1 K PV» 011 wl H fFen

Onder verwijzing naar bovenstaande bescnouwmgeu wenscht de commissie haar oordeel over de beide, hare bijzondere aandacht vereischende, vraagpunten als volgt samen te vatten: . , h.. j _ De voor het electrificatieproject, m t bijzonder voor de lijn Stockholm-Göteborg, gemaakte berekeningen toonen aan dat, voor zoover het thans te beoordeelen valt, gehj stroom in weêrwil van daarvoor zeer gunstige vooronderstellingen, bij het berekenen in technisch en economisch opzicht aangenomen, geenerlei éénphasigen stroom, aanbiedt maar dat hij in tegendeel economisch ongunstiger vooruitzichten «Plevert

Daarenboven moet, met het oog op de te verwacnten sicik toenemende behoeften van het verkeer, aan eenphasigenstroom de voorrang worden toegekend, terwijl deze soor vermoedelijk, bij lange trajecten met zwak verkeer, ook meer voordeel opleveren zal. Uit dien hoofde kan de co missie van haar standpunt uit niet inzien, waarom men het thans bij de Zweedsche staatsspoorwegen m toepassing zijnde éénphasige stelsel op zou geven, maar acht zij geraden, alle berekeningen van deze stroomsoort te doen Uhgaan. = nnneten.

Vóór het nemen van een definitieve beslissing moeten, volgens hare meening, evenwel bindende offertes en garantiën betreffende de beide in aanmerking komende stroomsoorten worden aangevraagd, daar het alleen hierdoor mogelijk zijn zal, op doeltreffende wijze een voor de tegenwoordige tijden en omstandigheden passende economisch vergelijking tusschen deze twee soorten te maken. Verder dienen de aangevangen werkzaamheden ter opheffing der zwakstroomstoringen bij den Riksgransspoorweg zoo spoedig mogelijk beëindigd te worden. Wordt éénphasige stroom gekozen, dan moet °P periodental 162/3 en een spanning van ongeveer 15.000 Volts worden gerekend .troomonwek-

De krachttoevoer zal het best, deels hoor s:roomoHwc,s. king in een Centrale, deels door omvorming op een ot, stellig, meerdere punten geschieden. i, » Het verdienstelijke ontwerp, opgemaakt door het eiectrotechnisch-bureau, kan volgens haar oordeel na eenige wijzigingen, verband houdende met het hiervoren opgemerkte als grondslag voor verdere beslissingen en aanvragen der Directie dienstig worden geacht. (E T Z)

Verschillende Mededeelingeii.

De nieuwe spoorwegovereenkomst Ten aanzien van art. 3 der nadere overeenkomst met de S.S. en H. S. M. komt in de Memorie van Antwoord het volgende voor: .1 *1 j_ 4. o rtifinwp nvCTC.ftllKOmStCn

Het beginsel, dat artikel 3 der nieuwe overeeiiKums.cii stelt omtrent tramwegen, bindt met den Staat reeds aan eene bepaalde gedragslijn, maar bevat enkel voor de inaatschappijen deze verplichting, dat, ingeval de Staat zich d beschikking over een tramweg verzekert en dezen bij het spoorwegbedrijf wenscht gevoegd te zien, de maatschappijen

aan dien wensch gevolg moeten geven. Zoo vaak nu de .Staat de beschikking over een tramweg mocht willen verwerven, zal de medewerking van den wetgever moeten worden ingeroepen, opdat de noodige gelden voor naasting of aankoop beschikbaar worden gesteld. Daarbij zullen, zoo als bij dergelijke voorstellen gebruikelijk is, de noodige becijferingen behooren te worden overgelegd, ten einde de Kamer in 'Staat te stellen mede aan de hand daarvan zich een oordeel te vormen omtrent de vraag, of overgang van dien bepaalden tramweg naar den hoofdspoorweg uit oeconomisch oogpunt verkieselijk is. De ornvang, waarin het artikel toepassing zal kunnen vinden, kan dus met reeds bij voorbaat worden aangegeven, maar zal moeten afhangen van nadere door den wetgever voor ieder bijzonder u-eval te nemen beslissingen. Reeds bij voorbaat en in ai-Semeenen zin bedoelde vraag te beantwoorden, ware ook niet wel doenlijk, daar aard en beteekenis van onderscheiden tramwegen in verschillende gedeelten des lands te zeer uiteenloopen. Aan algemeene becijferingen als m het Voorloopig Verslag bedoeld, die trouwens moeilijk verstrekt zouden kunnen worden, zou dan ook geen wezenlijke waarde mogen worden toegekend. u u • . ! ovfiUol 'J o-pKil-plflc hcp"!!!-

Wordt bij toepassing van het m artikel 3 gesteme oegmsel onnoodige centralisatie vermeden, dan zal van schade aan provinciale en plaatselijke belangen geen sprake behoeven te zijn. Opgemerkt moge worden, dat uit streken des lands, waar met tramwegen reeds in den geest van dit artikel is gehandeld, geen aandrang pleegt te worden vernomen om daarop terug te komen.

Het beding van artikel 3 behoeft niet uit te sluiten, cmt ten aanzien van tramwegen, die bij den hoofdspoorweg Ridder goed mochten blijken te passen, of van de enkele, die niet in den zin van het artikel aansluiten, naar eene andere oplossing wordt gestreefd. Het voorstel van ingenieur Rödl, directeur der Westlandsche Stoomtramwegmaatschappij, betreffende het ook vroeger wel geopperde denkbeeld van eene algemeene verkeersmaatschappij als steunlichaam voor tramwegen, is bij een door dezen en mr. Telders directeur van de Twentsche Bank, onderteekend adres den eersten ondergeteekende voorgelegd en thans in onderzoek. Ook afgezien van het feit, dat dit voorstel van andere deskundige zijde reeds bestrijding ondervond, moet de Regeering zich haar oordeel hieromtrent nog voorbehouden, al ware het alleen wegens het daarin geopperde denkbeeld van door den Staat te verstrekken garantie van 7 pCt op de aandeelen der verkeersmaatschappij, en van rente en aflossing harer obligatieleemngen. Aangelegenheden als deze behooren vooral bij den tegenwoordigen toestand der geldmiddelen met de uiterste zorg te worden overwogen. Eene spoedige beslissing is trouwens minder dringend, nu de eerste ondergeteekende een wetsvoorstel heeft voorbereid, waarbij voortzetting in eemgszms zigden vorm van tot dusverre verstrekte hulp aan wegen in uitzicht wordt gesteld. In verband verder met de verbeterde kolenpositie zou dan eerlang van een meenen noodtoestand wellicht niet meer gesproken behoeven te worden.

De Botterdamsche Tramweg-Maatschappij. Verschenen i.s het eerste gedeelte van het verslag van de commissie door den Minister van Waterstaat den 24sten April 1919 steld tot onderzoek omtrent het bedrijf der Rotterdamsche ’'7rv'.Krmên=n .wededige» aard va„ de aan de commissie gegeven opdracht werden twee sub-commissacs eevormd: ,

I». ter behandeling van punt a, de wijze, waarop het bedrijf der R.T.M. wordt uitgeoefend. leden Deze sub-commissie werd samengesteld uit de leden Stieltjes, voorzitter; Bonman, Kuiper, de Muralt, Overwater, Röell en de _Zeeuw.

2“ ter behandeling van punt b; de vraag in het spoorwegnet der R.T.M. en de uitoefening van haar bedrijf verbetering mochten behoeven. Dele sub-commissie werd samengesteld uit de leden Gerllno-ï voorzitter- von Fisenne en de Murait. , De commissie meent, dat met kan worden erus m