toond heeft een vriend van de tramwegen te zijn. Opvolgende ministers hebben, de een meer dan de ander en ieder op verschillend gebied en op verschillende wijze, zich vrienden der Tramwegen getoond. Moge dat zoo blijven! Moge ook Minister König hetzelfde voetspoor blijven volgen en ons in onze moeilijke tijden bijstand blijven verleenen. En moge de Raad van Toezicht hem daartoe adviseeren en aansporen. Met vertrouwen spreek ik dien wensch uit. Laat ons hopen, dat indien in deze niet mocht geschieden wat verwacht wordt, het niet zoozeer aan Zijne Excellentie en den Raad zal gelegen hebben, dan wel aan invloeden van andere Departementen uitgaande, niet te vergeten dat van Financiën. Ik beveel de belangen der bedrijven en van onze vereeniging ten zeerste bij hen aan.

Mogen verder provinciale en plaatselijke colleges nog meer dan thans doordrongen worden van het nut der tramverbindingen in hunne streek en daarin aanleiding tot steun en medewerking vinden.

Mijne Heeren, Waar mijn woorden naar vaderlandsch gebruik worden besloten met een heildronk, wensch ik deze uit te brengen op den voorspoed van onze gasten, de hier genoodigde autoriteiten.”

Met deze zeer toegejuichte rede was de niet te voltooien reeks der feestelijke toespraken geopend. Afgewisseld door de tonen van een bescheiden strijkje en de gangen van den maaltijd, op onberispelijke wijze opgediend door een rij fleurige, frissche tafelmeisjes (nog rillen de emperatrices bij de gedachte alléén), was het slechts een veertiental sprekers vergund hun hart in een solo lucht te geven. Allereerst sprak de heer Stieltjes, lid van den Raad van Toezicht, die complimenteus zijn verbazing uitsprak, dat de Vereeniging nog zoo jong was. Wanneer een inlander te kennen wil geven, welk een vooraanstaande plaats iemand inneemt en hoe veel-wetend en wijs hij is, dan zegt hij, dat die toewan zeker honderd jaar oud moet zijn. Tegenover de Vereeniging gevoelde de spreker zich als die inlander en een betere waardeering voor den grooten en goeden arbeid die de Vereeniging in den loop der jaren heeft verricht, kan moeilijk gevonden worden.

De Nederlandsche Spoorwegen, door hare directeuren de heeren Kalff en Van Manen vertegenwoordigd, hebben bij deze gelegenheid blijk willen geven, dat ook zij zich lid gevoelen van onze Vereeniging. In een bewonderenswaardige rede heeft de heer Kalff daarvan het bewijs geleverd en de gelegenheid te baat genomen om over den noodtoestand der tramwegen zoowel als over de maatschappelijke verhoudingen van de laatste veelbewogen jaren, eenige opbeurende woorden te spreken.

De heer Loep, die in antwoord op die woorden, den Spoorwegen dank betuigde voor de goede woorden, memoreerde, hoe het tramwegnet is uitgegroeid tot meerdere duizenden kilometers lengte. Een goede samenwerking van spoor- en tramwegen is uit dien hoofde reeds zeer wenschelijk en vol vertrouwen riep hij dan ook voor de tramwegen de zoo noodigen steun van de Spoorwegdirectie en -ambtenaren in. Als eigenlijken grondlegger van de groote uitbreiding der tramwegen wenschte spreker te dezer gelegenheid dr. C. Lely te huldigen, die tijdens zijn ministerschap in daden omzette, wat reeds zoo vaak in schoone woorden was verkondigd: de verzorging van een goed locaal verkeer is zeer zeker een regeeringszaak. Onder algemeene instemming werd besloten dr. Lely een telegram van dankbare hulde te zenden.

Aan wien was het beter toevertrouwd dan aan den heer Collette om een eeresaluut te brengen aan Limburg en de aanwezige vertegenwoordigers dier schoone provincie? Van hart tot hart sprak daar zijn warm woord, dat hij zoo waardig besloot met zélf naar de piano te snellen en zijn ~Limburg is mijn Vaderland” in te zetten.

Hoewel geheel niet voorkomend op de officieele lijst der sprekers, wist de heer Van Putten voor een persoonlijk feit het woord te verkrijgen en werd op diens voorstel een telegrafische groet naar Mevrouw van Geuns gezonden.

Achtereenvolgens voerden nog het woord de heeren van Oppen, burgemeester van Maastricht, lid van den Raad van Beheer der Limburpche Tramweg-Maatschappij, met een dronk gewijd aan eere- en vergrijsde leden. Burgersdijk, Hens, burgemeester van Valkenburg, Gerlings^

Hora Siccama en Bartelink, lid van den Raad van Toezicht De heer Gerlings, eerelid der Nederlandsche Vereeniging. bracht den groet der Vereeniging van Nederlandsch-Indische Spoor- en Tramwegen over en hoopte in de toekomst op nog nauwere samenwerking tusschen beide Vereenigingen. |

Meer dan gewone belangstelling trols dê gevoelige toespraak van den heer Siccama, die mede namens de andere Senioren bedankte voor een heildronk op hen ingesteld. Daar klonk een stukje geschiedenis, niet uit een duf archief opgediept, doch aan eigen ervaring ontleend; daar werd getuigd van de Nederlandsche Vereeniging als het eenige middelpunt van allen, die met tramwegen wat te maken hebben, daar werd dankbaar herinnerd aan lief en leed uit oude dagen en al laschte de ontroerende spreker in zijn voordracht met een tikje weemoed de schoon® AtfWrHpn van den dichter Thomas Moore in:

When Time, who steals our years away,

Shall steal our pleasures too, The memory of the past wiU stay.

And half our joys renew.

toch wist hij zijn rede op te voeren tot een prikkelend, krachtig. Vooruit in voorspoed!

Reeds om tien uur had het harmoniecorps zijn bazumklanken uit den tuin naar binnen gezonden; er was geen kwestie van dat aan ieder die dat wenschte, het woord kon worden verleend en zoo hief de voorzitter de geanimeerde tafelzitting dan ook op, onder de mededeeling, dat de overige sprekers gelegenheid zouden krijgen hun gemoed te luchten . . . .in de gemeentelijke pptj

Xan iederen deifcemer werd een lampion uitgereikt en weldra was een kleurige licht] esstoet geformeerd achter het luidruchtige fanfarecorps aan, dat ons rnet vele inboorlingen in vroolijken optocht naar de gemeentelijke grot voerde. Het is wèl jammer, dat er geen Rembrandt-redivivus onder het gezelschap school. Zonder twijfel had deze dan in een nieuwe Nachtwacht voor de nakomelingen het fantastische beeld bewaard, dat de groep te genieten gaf. Daar was na zooveel ernstige woorden ■ ineens het Puck-duiveltje tusschen het gezelschap gesprongen en had op de hoempa-geluiden der dorpsmuzikanten aan I elk een stokjelmet een lampionnetje in de hand gedrukt. En I al naar zijn aard, schikte ieder zich in zijn lot. Hier liep een ernstig man met den blik strak vooruit in filosofisch overpemzen automatisch op de maat van de muziek, zich van gep kwaad, ■ nog minder van zijn krampachtig vastgehouden stokje bewust. : Ginds was er een, die plotseling realiseerde, dat hij hier deel I uitmaakte van een publieke optocht-met-muziek en pie pogingen in het werk stelde om ook onder die omstandigheden ' zijn waardigheid naar buiten op te houden. Een derde had zich i met overtuiging aan ’t werk gezet en tripte met den neus in ' den avondwind een oudere van dagen voorbij, wien de ingezette : nas te vlug bleek en puffend steeds meer terrein verloor_

Zoo werd ten laatste de gemeentelijke grot bereikt die het gemeentebestuur van Valkenburg zoo laat nog welwillend ter vrije bezichtiging had gesteld. In die koele onderaardsche gewelven werd een uurtje rondgewandeld, zoodat het reeds middernacht was voor het gezelschap zich in hotel Vossen bijeenzette om een napraatje te houden. Hoewel voor velen reeds een lange vermoeiende dag van achttien of twintig uren achter den rug was, zullen slechts weinigen weerstand hebben kunnen bieden aan de uitnoodigende muziek die de beroemde Valkenburger paviljoenkapel daar liet weerkhnken. tn bij die muziek alleen bleef het niet, zooals een vlotte , conferencier al spoedig vertelde. Daar scholen uitnemende verborgen kractiten onder het gezelschap en die zouden ~hun versje wel willen opzeggen”. Lang duurde het dan ook met of plotseling dook in geheel nieuwen vorm een welbekend collega op, die als Citoven-dique een rarekiek te zien gaf van meerdere tientallen meters lengte, waarin historische bijzonderheden op inderdaad talentvolle wijze in beeld gebracht en op de kaak gesteld waren. Ter afwisseling van het strijkje zette M sieur Ie conferencier zelf zich voor het spinet en accompagneerde op meesterlijke wijze en met buitengewone volgzaamheid de solistische neigingen van een mannelijken zanglijster, die zich m liver eenige „klankorkanen” liet ontglippen. Doch ook het verleden werd uit de duisternis opgeroepen en wat eens voor