Verschillende Mededeelingen.

WINST- EN VERLIESREKENING per 31 December 1920. Saldo A P / 25.645, 2:752,55 „ 5.100,24 „ 1-346,21 „ 32.791,12 f 6.200,— » 563,72 „ 799t>,9i „ 12.646,50 „ 16.204,47®- „ 24.030,49 Brandstoffen-subsidie over 1918... f 6.764,37 Terugbetaling aan Rijk, Provincie en Gemeenten „ 6.200,65 Vernieuwingsfonds voor Weg en Werken f 3-300)— Vernieuwingsfonds voor Rollend Materieel..... „ 1.800,24 P|-qnHQtnffpn-<;nhsiflip: over TQTQ Idem over 1920 Steun è. fonds perdu; van het Rijk over 1918 f 4.674,13* Idem over 1919 „ 5-765,17 van de Provincie over 1919 „ 1.572,32 van Gem. Zutphen „ „ ■■■■}, 2.096,42 „ „Warnsveld,, „ „ 698,81 „ „ Vorden „ „ „ 698,81 „ „Hengelo(G.)„ ,, „ 698,81 / 67636,09^ f 67.636,09®

Electrische Spoorwegen? De „stoomtrein” heeft zijn tijd gehad; dat staat vast. Hoei lang het nog duren zal, eer de electrische zijn plaats! inneemt, kan niemand zeggen, verandering is trouwens een proces van jaren, en... . eigenlijk bij ons al begonnen in het j,aar 1908, toen de niieufwe lijn Scheveningen—Rotterdam direct voor electrische tractie werd gebouwd. Sedert zijn in ons land geen hoofdspoorwegen meer geëlectrificeerd, maar een geleidelijke ©lectrificatie der voornaamste lijnen, beginnende met de lijn Amsteridam—Rotterdam, mag thans in de naaste toekomst Wel worden verwacht. Hoeveel studie en theoretische voorbereiding de zaak overigens eischt, is maar aan zeer weinigen bekend.

.\an die voorbereiding wordt van verschilleode zijden gewerkt. Ten eerste in Maastriclit. Daar zetelt hei Bureau van de „H'oogspannings-Commissie” uit de Vereeniging van Directeuren van Electridteitsbedrijven. Deze commissie werkt in het algemeen allerlei berekeningen uit, die als voorbereiding tot een stelselmatige electricitjeitsvoorziening voor ons land noodig zijn. Zij verzamelt gegevens uit binnen- len buitenland, volgt voortdurend ide ontwikkeling van de electrotechniek, en... . cijfert. Zij' onderzoekt, welke wijze van electrificatie voor ons land het meest in aanmerking komt, Jiioever de concentratie moet doorgevoerd worden, d.w.z. Ihoe groot het aantal centrales zal moeten zijn, enz. En telkens Wanneer een resultaat bereikt is, wanneer een pf ander theoretisch vraagstuk als optgelost kan worden beschouwd, verschijnt een gedeelte van 'haar verslag (by P; N, van Kampen & Zn,, te Amsterdam), Eenige nraanden geleden verscheen het achtste gedeelte: ~de vociding dier geëlectrificeerde spoorwegen' van uit een algemeen productie- en hoogspanningsdistributieHSysteem”. Wij willen, voor zoover de zaak .voor ons, leeken, begrijpelijk is, er een en ander laan ontleenen; Maar daartoe ■ moeten wij vooraf teerst het verband aangeven waarin dit gedeelte van het verslag der Haogspiajinmgscotomissie tot hare algemecne studie staat.

_ 5 j Bij -de samenstelling van hare v-orige rapporten Is ue ciommissie uitg-e-gaan van de veronderstelling, dat de e.ectriciteitsafnemers, -d.w.z. de gemeenten, -de groo-t-indusitne, enz. enz., -den stroom zuüen betrekken onder een spanning van 10.000 volt. In dit geval dient het heele land te worden verdeeld in een vijftigtal min oif m-eer onafhankelijke lo.oco v-olts-gebieden, die ieder öf door een centrale 6f door een transformator-station moeten worden gevoed. De voornaamste vragen zijn dus: welke van die vijftig voedingspunten zuUein centrales, zijn, en met welke spanning moeten de overschietende transformator-stations op die centrales wor'den aangesloten? Om die vragen te beantwoorden, zoekt men het evenwicht tusschen proiductie- -en distributiekoisten: de eerste dalen, en de tweede stijgen bij voortgezette conoentratie. Op een bepaald punt zullen d-e totale kosten van de voorziening het laagste zijn, en -dat punt moeten wij hebben.

Wil men echter de ligging van dit evenwichtspunt naden vaststellen, dan dient daartoe vooreerst te worden nagiegaan, hoe groot de belastingen zullen zijn, die in de vijftig voedingspunten zullen optreden en ten eind© daarbij ook met een eventueel© electrificatie onzer spoorwegen rekening te kunnen houden, was een onderzoek naar het girliipüngspunt en de grootte der vermogens, die door de geëlectrificeerde spoorwegen zullen worden gevraagd, nocidzakeliik. De Hoog Spanningscommissie heeft niet gieaarzeld een dergelijk omvangrijk onderzoek uit te voeren en zij heeft hare uitkomsten in het iacht&te gedeelte van verslag gepubliceerd. Wij vinden daarin allereerst dit belangrijke resultaat. |

„WaTUieer de productie van eliectricitteit zoo wordt inffericht als met het oog op de algemieene electrificatie van lons land g€|wtenscht is, dan zullen de vereischte electriciteksfabriekcn zionder eenig bezwaar ook kunnen worden belast met de stroomopwekking voor de spoorwegen. Voorts wordt dan gezegd, ~dat de combinatie van de algemeene en de spoorwegvoorziening alleen dan tot groote besparing leidt, indien voor de electrifioatie van de spoorwegen een tractie-systeem wordt gekozen, w,aarbij plaats en aantal der voedingpunten ongeveer overeenstemmen met die van de 10.000 Volts-verdeelnetten, die voor de algemeene voorziening noodig zullen zijn .

Het spoorwegverkeer wordt dus het goedkoopst, wanneer zooveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande centrales, hoogspanningslijnen en transformator-stations; en wanneer omgekeerd bij elke uitbreiding van het bestaande hoogspanningsnet voortdurend rekening wordt gehouden met miogelijke electrificatie v,an spoorlijnen m de nab^heid.

Behoudens tot de bedde genoemde conclusies hebben d verschillende berekeningen ook' nog tot andere meer nische gevolgtrekkingen aanleiding gegeven. Een besp king van de technische zijde van het rapport – gesteld fil, dat wii er ons aan durfden wagen ligt .echter niet op ,onzen weg (wie hierin belang stelt verzuime niet het hoogstbelangriike werk zelf door te zien),- zoodat hier met enkele opmerkingen van meer algemeenen aard moet worden volstaan I

■ ■ ■ HST-verslag begint met een korte besipreking yan dej : redenen, die tot electrificatie van hoofdspoorwegen kunneni i leiden. Een groote en kostbare onderneming als de spioorwefgl-electrificatie heeft natuurlijk alleen zin, wanneer zij tot '• zeer groote besparingen leidt. Die zijn er dan ook, zü lig-gen niet in de eerste plaats daar, waar men ze g – wLonbjk zoeto: in het brandstoffen-verbruik. Dit vermmdert weliswaar niet onbelangrijk het rapport geeft aan dat algeheele electrificatie bij een verkeersbelasting van 1914 4- 7c nCt. per jaar ongeveer'750 mitlioen K.G. uitsparen maar het voornaamste voordel hgt toch en wel in de mogelijkheid, om door mvoenng van electri_sche tractie de vervoerscapaciteit van de bestaande baanvtfnWl