DE LOCjKÜDTIEP

WEEKBLAD GEWUD AAN DE BELANGEN VAN SPOOR-EN TRAMWEGEN

ORGAAN VAN

de Nedeplandache \/fepeeniging voop Locaalspoor»wegen en Tisamwejgen Administpateup:

de N.V. Centr>aal d.ei®

Ned. Ven VOOP Loc. en Tnamwegen DipecteoiJ?.

AMSTERDAM TEUZ.E835

Ip. D. H. aTTGTER

“VVÈ/STE} I 1\T DE 9

No. 49.

Woensdag 7 December 1921.

Jaargang.

INHOUD:

Nederlandsche Vereeniging" voor Locaalspoorwegen en Tramwegen. Verbetering. Over ijzer-beproeving. Verschillende Mededeelingen. Overzicht der opbrengsten van Spoor- en Tramwegen gedurende het derde kwartaal 1921 en 1920. Advertentiën.

Zendt de nieuwsberichten Uwer onderneming alleréérst aan „De Locomotief” in.

Doet mededeeling Uwer bedrijfservaringen aan Uw vakgenooten door publiceering in ons blad.

De Locomotief verschijnt eiken Woensdag hij Nijgh & Van Ditmar's Üitgevers-Maatschappij te Rotterdam.

Abonnementsprijs per 3 maanden of 13 nommers tijdelijk ƒ2,— franco per post. Advertentieprijs van i tot 6 regels f 1,50, verder 25 ets. per regel.

Bijdragen van redactioneelen aard, maandelijksche opgaven van de opbrengsten, e.d. te zenden aan de Redactie Westeinde 9, Tel. te Amsterdam. Advertentiën aan de Administratie, Wijnhaven lII—II3, Rotterdam.

Betaalt per Postgiro!

Nederlandsche Tereeniging No. 13596

Centraal Bnrean No. 14233

Nederlandsche Vereeniging voor Locaalspoorwegen

en Tramwegen

Verheterlng.

In het uittreksel der notulen van de Algemeene Vergadering van 19 October 1921, opgenomen in „De Locomotief” van 23 November 1921 no. 47 komen eenige storende fouten voor, die hierbij verbeterd worden.

Op blz. 371, 2de kolom regel 18 v.o. staat „Regeering”; dit moet zijn „Vergadering”.

Op blz. 371, 2de kolom regel 6 v.o. staat „eenvoudig”; dit moet zijn „zoo noodig”.

DE ADMINISTRATEUR.

Over ijzer-beproeving.

Dr. Martell schrijft in „Helios” over dit onderwerp als

In de moderne techniek heeft het materiaalbeproevingswerk een belangrijke ontwikkeling ondergaan en men moet aannemen, dat de bekende beproevingsmethodes steeds nog voor verbetering en aanvulling vatbaar zijn.

Bij de beproeving van ijzer dient men in ’t algemieen 3 methoden te onderscheiden en wel: de buig-, de treken de slag- of valproef.

In de geschiedenis der ijzerbeproeving mag de buigproef wel als de oudste methode worden beschouwd; vroeger was zij bekend onder den naam van „handproef”. Deze bestond alleen daarin, dat men het proefstuk |M een hamer kromsloeg. |

I Tegenwoordig wordt de buigproef meer en meer machinaal

De buigproeven zijn weer in verschillende soorten te verdeelen. Naar gelang van den toestand van verwarming en bewerking der proeven onderscheidt men ze in:

Koude buigproef, blauw-warme breukproef, warme of roodbreuk-proef en hardings-buigproef, ook afschrik- of afblusch-proef genaamd.

De koude buigproef heeft ten doel, het ijzer te onderzoeken op koudbreukigheid, die in den regel door ti groot phosphorgehalte wordt veroorzaakt. |

De proef kan op 2 verschillende wijzen geschieden: men beproeft n.l. het ijzer in den toestand van gebruik, óf men gloeit het zorgvuldig in een gas-oven of in een houtskolenvuur uit.

De conferentie tot onderlinge vaststelling van vaste, algemeen toe te 'passen, beproevingsmethodes heeft aanbevolen, om tot het uitgloeien alleen dan over te gaan wanneer gelijktijdig ook een hardings-buigproef met het ijzer wordt uitgevoerd.

Als graad van verhitting bij ijzer moet men niet beneden 750° C. blijven. Van niet onbelangrijken invloed is de duur der afkoeling. Volgens Heijn neemt de grofheid van de innerlijke structuur van het ijzer, bestaande uit Eerritkorrels, toe naarmate het ijzer Ferrit en Perlit bevat. De blauwwarme breukproef wordt genomen om te onderzoeken, of het materiaal in onvoldoend verwarmden toestand bij de bewerking aan scheuren of breken onderhevig is. De hitte zal in den regel de treksterkte doen toe- en den rek doen afnemen. In ’t algemeen neemt men hiervoor een t emiperatuur van circa 300° C. Als kenteeken van den juisten warmtegraad kan men, bij een pas bevijld oppervlak, een roode of gele aanloopkleur aannemen, die dan blauwvlekkerig. wordt om ten slotte van lichtin donkerblauw over te gaan. Deze laatste kleur moet eenigen tijd onveranderd blijven. Bij te sterk verwarmen van het proefstuk komt er óf in ’t geheel gieen aanloopkleur te voorschijn, of de blauwe kleur verdwijnt weder spoedig.

Vertoont zich evenwel aanvankelijk een purperroode, of bronsachtige kleur, die eenigen tija onveranderd blijft, dan wil dit zeggen, dat de verhitting te gering was. Om na te gaan, of het miateriaal in roodwarmen toestand bros is, past men de roodbreukproef toe.

De oorzaak van brosheid bij ijzer is, zooals bekend, een te groot zwavelgehalte; bij vloeiijzer kan ook de aanwezigheid van ijzer-oxydul de schuld dragen.