aandeelenkapitaal met dit bedrag te verhoogen. Voor het nu nog ontbrekende bedrag en voor de inwisseling der obligaties der Tramweg-Maatschappij Winschoten-Bellingwolde werd in de Streek een 4I % obligatieleening geplaatst.

Uit het hierboven geschetste blijken wel degroote opofferingen welke de Streek zich heeft moeten getroosten ten einde de lijn te verkrijgen. Hiermede was echter de totstandkoming der lijn verzekerd.

Inmiddels werden nog pogingen aangewend om de Stoomtramweg-Maatschappij Oldambt-Pekela in de Stoomtramweg-Maatschappij Oostelijk Groningen op te nemen, doch deze moesten worden opgegeven, omdat ook nu geen overeenstemming kon worden _yerkregen._ |

I ; Met de Tramweg-Maatschappij Winschoten-Bellingwolde werd een overeenkomst aangegaan, waarbij bepaald werd dat alle activa en passiva van deze Maatschappij door de Stoomtram weg-Maatschappij Oostelijk Groningen zouden worden overgenomen.

Het door den Staat aan genoemde Maatschappij verleende renteloos voorschot werd afgelost door converteering in een renteloos voorschot aan de Stoomtramweg-Maatschappij Oostelijk Groningen. De obligaties der 4I % leening werden afgelost door omwisseling tegen 4I % obligaties Oostelijk Groningen.

Alle andere schulden alsmede de van de Provincie Groningen en de Gemeenten Winschoten en Wedde ontvangen rentelooze voorschotten werden door Oostelijk Groningen overgenomen of afgelost. Bovendien werden de aandeelen verwisseld voor winstbewijzen, welke jaarlijks dezelfde uitkeering zouden genieten als de aandeelen van de Maatschappij Oostelijk Groningen. De houders van deze winstbewijzen hebben echter geen stemrecht op de Algemeene vergaderingen, maar hunne belangen kunnen op die vergadering worden vertegenwoordigd door een daarvoor door hen aan te wijzen persoon.

Nadat het wetsontwerp waarbij het Rijk een renteloos voorschot ten bedrage van 40 % voor den aanleg en uitrusting der genoemde lijnen ter beschikking stelde, tot wet was verheven, kon op 14 Juni 1912 de Maatschappij worden opgericht, nadat bij Koninklijk Besluit van 30 Mei 1912 no. 73 op de Statuten de Koninklijke goedkeuring was verkregen.

De voorbereidende werkzaamheden voor den aanleg waren intusschen reeds aangevangen en met kracht voortgezet, naar mate meer zekerheid werd verkregen, dat de lijn tot stand zou komen, zoodat dan ook bij de oprichting der Maatschappij reeds de beschikking over de voor den aanleg benoodigden grond met uitzondering van enkele perceelen, mét welker eigenaren het niet gelukt was een overeenkomst te treffen, was verkregen. Ten einde geen tijd te verliezen en de zekerheid te verkrijgen dat, mochten deze eigenaren blijven weigeren, toch op tijd over den grond kon worden beschikt, werd gebruik gemaakt van de Onteigeningswet. Deze behoefde slechts op twee perceelen te worden toegepast. Wanneer echter de eigenaren van de ongeveer 1700 kadastrale perceelen of gedeelte daarvan minder bereid geweest waren den grond voor den geboden prijs af te staan, dan was zeker een niet onbelangrijke vertraging hiervan het gevolg geweest. Nu kon reeds in het volgend jaar met de werkzaamheden op het terrein worden aangevangen, terwijl gelijktijdig de benoodigde materialen voor den bovenbouw werden aanbesteed, zoodat Maart 1914 met den aanleg van de lijn kon worden begonnen.

Tot zoover hadden zich geen buitengewone moeilijkheden voorgedaan, dit zou echter niet zoo blijven. In begin Augustus toch brak de Europeesche oorlog uit en namen de moeilijkheden met den dag toe. Van de bovenbouw-materialen was slechts een klein gedeelte in ons bezit, het nog benoodigde bevond zich in de oorlogvoerende landen. Toch is het ons mogen gelukken deze materialen, met uitzondering van een partij dwarsligger» en eenig klein ijzerwerk, nog geleverd te krijgen, zoodat de aanleg kon worden voortgezet en het eerste gedeelte, nl. de lijn Winschoten-Ter Apel op 31 October 1915 in exploitatie gebracht kon worden.

Ten einde den aanleg met kracht te kunnen voortzetten en omdat na het uitbreken van den oorlog de aannemers niet bereid waren eenig belangrijk werk, ten gevolge van de daaraan in dien tijd verbonden risico, op zich te nemen, dan onder zeer bezwarende voorwaarden en om tevens tegemoet te komen aan den geuiten wensch om zooveel mogelijk ter plaatse wonende arbeiders te werk te stellen, werd overgegaan tot het gedeeltelijk

uit voeren der werken in eigen beheer, terwijl verschillende onderdeelen onderhandsch werden aanbesteed. Door deze werkwijze is het ons gelukt steeds te kunnen doorwerken, zoodat op 25 October 1917 de lijn en op 9 Juli 1919 de lijn Winschoten-Delfzijl in exploitatie kon worden gebracht.

Het emplacement Winschoten was reeds in 1915 in gebruik genomen; van daaruit werden de materialen over de lijnen verdeeld. Dat de kosten aan de uitvoering der werken verbonden, belangrijk hooger zijn geweest dan waarop ze aanvankelijk waren geraarnd, zal geen verwondering wekken. J

Reeds in 1917 bleek, dat de raming een millioen hooger gesteld moest worden.

Voor een deel was hiervan de oorzaak een nader gebleken wijziging in de richting nabij Delfzijl en eenige verbeteringen welke in het plan waren aangebracht en voorts ten gevolge van de tijdens den aanleg zoozeer veranderde tijdsomstandigheden.

De wijziging van de richting nabij Delfzijl bestond hierin, dat de lijn niet door de plaats, maar buitenom is gelegd, waardoor deze ongeveer 650 M. langer werd en eenige belangrijke bruggen moesten worden vernieuwd en gebouwd. De verbeteringen hebben hierin bestaan, dat de baan over grootere lengte is gelegd naast den weg inplaats van op den berm van den weg, waardoor het voordeel is verkregen, dat het gewone verkeer minder hinder van den tramweg zal ondervinden, terwijl het onderhoud belangrijk minder zal kosten. Wat eindelijk de tijdsomstandigheden betreft, is het algemeen bekend, dat de materiaalprijzen en arbeidsloonen belangrijk zijn gestegen, waardoor alle vroegere ramingen, met hoeveel zorg ook opgemaakt, onbruikbaar werden.

Er moest dus opnieuw een beroep op het Rijk, de Provincie en de Streek worden gedaan. Dat ook nu weder de betrokken gemeenten bleken te beseffen, dat de voltooiing der lijn van groot belang voor de Streek zou zijn, is wel gebleken uit het feit, dat door hen het aandeelenkapitaal met / 249.000.— werd verhoogd, terwijl bovendien voor / 190.000.— inkomsten obligatien werden genomen. Ook de Provincie heeft het groote belang ingezien en het toegezegd renteloos voorschot met / 160.000.— verhoogd. Hierna bleek ook het Rijk, dat den aanleg steeds met groote belangstelling had bevorderd, bereid het renteloos voorschot met 40 % of / 400.000.— te verhoogen. Het aanlegkapitaal was hierdoor gebracht op / 3.500^000.—p

r- ] ] 77^ Daar echter nadat de begroeting in 1917 was herzien de stijging zoowel van de materiaalprijzen als van de arbeidsloonen niet tot staan was gekomen, bleek al spoedig, dat ook de herziene begrooting niet toereikend zou zijn om de lijn volledig te kunnen voltooien en uit te rusten.

Nadat dus in 1919 het laatste gedeelte in exploitatie was gebracht, was het noodig, dat het eindcijfer werd gebracht opi / 4.800.000.—, eensdeels om het tekort, dat op den aanleg ontstaan was, te dekken, anderdeels om de voor een volledige uitvoering nog noodig geachte werken en leveringen te kunneri bekostigen. Er moest dus nog worden voorzien in een bwdnig van / 1.300.000.—F – i

n 7; Alhoewel de Gemeenten toen reeds ten gevolge van de tijdsomstandigheden met vele financieele moeilijkheden te kampen hadden, werden zij bereid bevonden het aandeelenkapitaal met / 277.500.— te verhoogen. Ook de Provincie verhoogde haar renteloos voorschot met rond / 199.000.—, terwijl van het Rijk een verhooging van het renteloos voorschot tot ten hoogste / 745.000.— werd verkregen. ƒ*

Alhoewel dus niet het volle bedrag werd toegezegd, kan thans reeds met zekerheid worden vastgesteld, dat de toegezegde bedwgen voldoende zullen zjn om de lijn geheel te voltooien.

Jaarverslagen iy3l.

Ooiter Stoonitrnm Maatschappij.

Bestuur. In de samenstelling van het Bestuur kwam in den loop van het jaar geen wijziging.

Personeel. De detacheering van personeel der Nederlaridsche Spoorwegen liep in de eerste helft van het jaar geleidelijk af, zoodat thans voor het geheele personeel dezelfde dienstvoorwaarden van kracht zijn. Op 31 December 1921 waren in dienst der Maatschappij