b. Voorlezing geschiedt van een brief dd. 20 IV '22 van Mr. van der Meulen, inzake bespreking van het vrij-vervoer op tramwegen; wordt voor kennisgeving aangenomen. 5. Rondvraag.

De heer Augustijn vraagt inlichtingen omtrent de verbetering der postvergoeding.

De heer Röell, voorzitter der postcommissie, bericht, dat de Raad van Toezicht thans dezerzijds spoedige behandeling zijner definitieve voorstellen verwacht.

Tegen de voorloopige mededeelingen en de verwachtingen der Postcommissie in heeft de Raad zich niet kunnen vereenigen met de tusschenregeling der Vereeniging. Hierna sluiting.

N.y. Centraal Bureau der Nederlaudsclie Tereeuigiug voor Locaalspoorwegeu eu Tramwegen.

Aankoop Drukwerken.

Aan de diverse tramwegen zijn de aanvraagformulieren toegezonden voor bovenstaanden collectieven aankoop. Mocht een onderneming dit aanvraagformulier niet ontvangen hebben, dan gelieve zij hiervan kennis te geven aan ondergeteekende.

DE DIRECTEUR

Eenige mededeelingen omtrent den aanleg van de Stoomtram Oostelijk Groningen.

Door Th. Verlaan.

11. Aanleg. (Vervolg.) A. Aardebaan en ballastbed.

De aanleg der aardebaan is in hoofdzaak geschied volgens de dwarsprofielen i, 2 en 3. Bij opgelegd ballastbed is als vaste maat voor de kruinbreedte van de aardebaan aangehouden 4.50 M., met wederzijdsche taluds van i| ; i, terwijl voor de breedte van de slooten een minimum van 2.50 M. is aangenomen, met verbreeding bij ophooging en daar waar door een Water-

schap of Polderbestuur een grootere afmeting was voorgeschreven. Bij grootere ophooging dan 5.— M. is het talud onderbroken door een banket met een minimum breedte van I.— M. Bij ingegraven ballastbed bedraagt de breedte der ingraving 3.40 M. Bij den aanleg op den berm der wegen was bovendien rekening te houden met de door de Provincie

i) Voor het eerste deel van dit artikel, zie „De Locomotief” van 30 Augustus 1922.

gegeven voorschriften. Wanneer namelijk de afstand van de binnenspoorstaaf tot de buitenkruinlijn van den weg minder bedroeg dan 6.17 M. en de afstand van de binnenspoorstaaf tot de as van den weg minder dan 2.50 M. dan moest tusschen het spoor een klinkerverharding worden aangebracht en het spoor op stoelen worden gesteld, zoodat tusschen bovenkant, dwarsligger en bovenkantverharding een hoogte van minstens 16 cM. bij klinkerbestrating en 18 cM. bij keibestrating werd verkregen.

Figuur I.

Als ballastzand werd gebruikt het in Westerwolde aanwezige zand, hetwelk niet grof van korrel is, maar toch voldoende water doorlaat. De dikte der ballastlaag varieert van minstens

o. 10 a 0.20 M. onder de dwarsliggers tot een dikte, welke bij veenachtigen of slappen ondergrond tot i M. onder den onderkant der dwarsliggers reikt.

B. Spoor verwijding en verkanteling.

De voor het -rechte gedeelte geldende spoorwijdte wordt in bogen vergroot. Voor de normale spoorwijdte (1.068 M.) varieert de verwijding van 2 mM. in bogen van 400 M. straal tot 17 mM. in bogen van 40 en 50 M. straal. In bogen met een straal van