dienstgewicht, waarop bij het ontwerpen van de lijn was gerekend, bedraagt volgens de bovenstaande berekening 1393 en zal bij locomotieven van 22 ton dienstgewicht stijgen tot 1485 KG./cM^.

Figuur 3.

In 1919 verscheen in de ~Ingenieur” een artikel van Ir. I. B. Dekker 1) ~Berekening van den Spoorwegbovenbouw”. Ook volgens deze berekening zal een ongeveer gelijke spanning in de spoorstaven optreden. Ten einde de lengteverandering der spoorstaven ten gevolge van de temperatuurswisseling mogelijk te maken, zijn deze gelegd met tusschenruimten. Deze tusschenruimte bedraagt bij spoorstaven van 12 M. en bij eene spoorstaaftemperatuur van;

o tot -f 10 graden Celcius 6 mM. +lO „ +2O „ „ 5 ~

+2O ~ +3O „ „ 4 ~

+3O „ +4O „ „ 3 „

Het gewicht van de vignola-spoorstaven bedraagt 26 KG. i) Zie Ingenieur van 25 Januari 1919 no. 4.

per Mh en voor de wissels 36.7 per Mh Het gewicht van de brugspoorstaven bedraagt 25 KG. per M^.

De laschplaten zijn hoeklaschplaten van vloeistaal vervaardigd volgens het Siemens-Martin of Bes emer proces. De trekvastheid bedraagt ten minste 38 en ten hoogste 45 KG. per kwaliteitscoëfficiënt (trekvastheid maal percentsgewijze uitrekking minstens 900).

De onderlegplaten zijn eveneens van vloeistaal met een trekvastheid van 40 tot 50 KG. per en een verlenging bij de breuk van minstens 20 %.

De contraplaten zijn van dezelfde kwlliteit als de spoorstaven. De draagstoelen en distantieklossen zijn vervaardigd uit gegoten ijzer van de tweede gieting hebbende op de breuk een grijze, dichie en gelijkslachtige korrel.

De schroefbouten en tirefonds zijn vervaardigd van week staal met een trekvastheid van 37 tot 44 KG. per en eene verlenging bij de breuk van minstens 25 %.

De veerringen zijn vervaardigd van best kroesstaal en zeer zorgvuldig gehard met behoud van de noodige taaiheid. De dwarsliggers zijn van grenenhout in het rechte gedeelte

. óocz^Mió<..

Figuur 4.