welke samengesteld werd uit de lieeren F. M. lyoep, Mr. 1). A. E. Inimink en ir. H. N. Biezeveld en welke zou kennis nemen van de wenschen en bezwaren der leden in verband met de vervoersvoorwaarden heeft tot dusverre geen rapport uitgebracht.

4. Commissie tot herziening der postvervoertarieven. Hoewel deze commissie reeds eenige jaren geleden haar rapport uitbracht, werd destijds besloten haar niet op te heffen, daar voorzien werd, dat haar adviezen en werkzaamheden nog wel meerdere malen gevorderd zouden worden. Dat deze zienswijze juist is geweest, moge blijken uit het feit, dat de commissie ook in het afgeloopen vereenigingsjaar nog zeer veel werk heeft verzet, terwijl haar taak ook thans nog niet beëindigd is. Wel kon op 27 September 1923 aan de leden een rondschrijven gezonden worden, waarin onder overlegging van een copie van het schrijven d.d. 13/17 Augustus van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie en ons antwoord daarop van 19 September 1923, medegedeeld werd, dat de onderhandelingen thans beëindigd waren en waarin den leden geadviseerd werd stevig aan de tot stand gekomen grondslagen vast te houden, doch de wijze waarop de overeenkomst door P. & T. werd nagekomen, maakte het noodzakelijk, dat de postcommissie haar werkzaamheden bleef voortzetten.

Bij schrijven van 29 November 1923 werd den leden geraden' om alvorens hun declaraties voor de jaren ’22 en ’23 in te zenden deze eerst aan de postconimissie voor te leggen. Hieraan is reeds door verschillende leden gevolg gegeven, welke allen advies van de postcommissie ontvangen hebben. Tenslotte zij nog vermeld, dat de heer van Genus uit de commissie is getreden.

5. Reorganisatiecommissie

De heer Van Genus bedankte als lid. Overigens bleef de samenstelling dezer commissie ongewijzigd. Omtrent haar werkzaamheden valt niet veel te vermelden. Zooals bekend is, lag het in het voornemen om propaganda voor het reorganisatieplan te maken en middelen te beramen om tot verwezenlijking der plannen te komen.

De autobusbedreiging heeft hierin echter verandering gebracht, daar gemeend werd, dat de plannen weinig steun zouden vinden, gezien de weinige sympathie waarin de trams zich thans mogen verheugen, terwijl men tevens van oordeel was, dat het rapport der autobuscommissie ingezonden moest zijn, alvorens verdere propaganda te maken voor de reorganisatieplannen. Wel werden enkele besprekingen met autoriteiten gehouden, doch overigens bleven de werkzaamheden der commissie opgeschort.

6. Commissie wijziging Arbeidswet en Afd.V. Tramwegreglement.

Ten langen leste is er een einde gekomen aan den onzekeren toestand met betrekking tot de vraag welk personeel onder de Arbeidswet en welk onder het tramwegreglement valt. Met ingang van 16 Maart 1924 is n.l. het gewijzigde art. 89 der Arbeidswet in werking getreden, alsmede de algemeene maatregel van bestuur waarin opgesonid wordt, Vvelke arbeid van trampersoneel onder de bepalingen der Arbeidswet valt. Gelijktijdig hiermede is het noodzakelijk geworden in Afd. V van het tramwegreglement eenige wijzigingen aan te brengen, waarvoor het advies onzer vereeniging gevraagd is. Na gehouden enquête onder de leden is gebleken, dat men zich met de nieuwe redactie kan vereenigen. Hiervan is op 24 April 1924 aan het Rijkstoezicht kennis gegeven.

7. Amobuscommissie.

In verband met de ongebreidelde ontwikkeling van het autobusvervoer werd in de Algemeene Vergadering van 5 October 1923 besloten tot het instellen van een autobuscommissie waaraan de volgende opdracht verstrekt werd:

«. rapport over den concurrentie-invloed van particuliere autobusondernemingen op de bestaande tramwegen .

b. rapport over de toej)assing van motorwagens en autobrrssen door tramwegondernemingen. Vergelijkende exploitatiekosten tusschen railtractie en wegtractie.

c. rapport over de mogelijkheid en wenschelijkheid om bij de regeering aan te dringen op het nemen van onverwijlde desnoods tijdelijke maatregelen in verband met de algemeene economische gevolgen bij een belangrijke ontwikkeling van het autobusverkeer. d. rapport over de mogelijkheid en de wenschelijkheid om bij de regeering voorstellen te doen van bepalingen die bij een definitieve wettelijke regeling van autobusverkeer onmisbaar zijn te achten.

De commissie werd gevormd door de heeren van Putten, Nieuwenhuis, 'Kuiper, Röell, Sebbelee, Ruijs, Van Wieringhen Borski en Stigter. In haar eerste vergadering welke gehouden werd op 23 October 1923, besloot de commissie tot splitsing in een subcommissie a, welke de punten a en b zou behandelen en tevens zou werken aan de samenstelling van technische keuringseischen voor autobussen en een subcommissie b welke de punten c en d zou verwerken. In verband met het zich snel uitbreidende autobusverkeer in enkele groote steden, ontwierj) de subcommissie b in afwachting van de totstandkoming van haar rapport de ~Richtlijnen tot regeling van het autobusverkeer”, waarvan den Burgemeester van ’s-Gravenhage en Rotterdam een exemplaar werd aangeboden.

Bovendien vond een bespreking met die burgemeesters plaats door een delegatie uit de commissie, welke delegatie gevormd werd door de heeren van Putten en Stigter.

Tegen het einde van Maart kwam de subcommissie b met haar arbeid gereed en op 27 Maart werd aan de leden een ontwerp-rapport ~Voorstellen tot ojjlossing van het autobusvraagstuk” toegezonden.

Het rapport werd behandeld in de Algemeene Vergadering van 4 1924, waar het behoudens enkele kleine wijzigingen werd goedgekeurd. Op 17 April werd den leden het definitieve rapport toegezonden, hetwelk reeds op 12 April aan den Minister van Waterstaat en aan de Staatscommissie-Patijn was ingezonden .

Op 29 April daaraanvolgend werd een delegatie bestaande uit de heeren Kuiper, Röell en Stigter in de gelegenheid gesteld het rapi)ort nader bij genoemde Staatscommissie toe te lichten. Teneinde de grootst mogelijke bekendheid aan de ~Voorstellen” te geven, werd het rapport behalve aan zeer vele autoriteiten aan ongeveer alle bladen in Nederland toegezonden.

Bovendien werd door den Administrateur voor vertegenwoordigers der groote bladen een persconferentie gehouden, waarin de voorstellen onzer vereeniging nog nader werden uiteengezet. Thans is de commissie bezig met het ontwerjjen van een z.g. autobusreglement en richtlijnen voor keuringseischen waaraan autobussen zullen zijn te onderwerpen. Verwacht wordt, dat de commissie hiermede binnenkort gereed zal komen.