Het bevoegde gezag moet het recht hebben, in het belang van ;

a. het verkeer ;

b. de veiligheid ;

c. de wegen, waarop de dienst zal worden uitgeoefend,

voorw'aarden aan de vergunning te verbinden of wel de vergunning te weigeren.

Tegen de beslissing behoort o.i. binnen een in de wet tè bepalen termijn beroep ojien te staan op de Kroon. Dit recht van beroep zou de Commissie willen toekennen aan alle ojienbare besturen en bovendien aan ondernemingen of jiersonen, die openbare middelen van vervoer in de betrokken streek exj)loiteeren.

Overdracht van de vergunning ware alleen toe te laten met toestemming van de autoriteit, die haar heeft verleend.

Het valt niet te ontkennen, dat wellicht bij toepassing van bepalingen als boven omschreven, groot verschil van opvatting zal blijken te bestaan tusschen de colleges, die over de aanvragen tot concessie zullen moeten beslissen. Sommige dezer colleges zullen geneigd zijn, wanneer naar hun oordeel voor het betrokken traject voldoende verkeersmiddelen aanwezig zijn, tegenover nieuwe aanvragen een afwijzende houding aan te nemen, op grond dat verscherping van concurrentie zonder evenredig nut slechts kan leiden tot verzwaring van den onderhoudslast van de wegen en tot belemmering van het verkeer; andere zullen zich op het standpunt stellen, dat zoolang op den weg geen anarchie is te vreezen en mits aan de algemeene voorwaarden van de veiligheid, enz. wordt voldaan, nieuwe concurrentie, als bevorderlijk aan de belangen van het publiek, onbeperkt moet worden toegelaten.

Intusschen, de Commissie acht dit geen overwegend bezwaar. Daar het, zooals uit het te voren gezegde blijkt, haars inziens niet niogelijk is in de wet bindende criteria aan te geven, tenzij men zich in beginsel verklaart, hetzij voor een monojjolie van bestaande of eenmaal toegelaten ondernemingen, hetzij voor de volledige vrijheid van concurrentie, schijnt het haar de meest rationeele j en practische, ja zelfs welhaast de eenig mogelijke j oplossing een groote ruimte te laten aan het inzicht van de publieke besturen, aan wie men de toepassing van de wet toevertrouwt. Daarvoor jDleit ook, dat het autobusverkeer zich nog bevindt in een stadium van evolutie en niet met zekerheid gezegd kan worden, waarheen deze ontwikkeling zal leiden.

Mocht de rekbare wetsbepaling, die de Commissie vooTstelt, in de praktijk tot ver uiteenloopende, niet door de locale omstandigheden te motiveeren toepassingen aanleiding geven, dan nog zou dit niet als een onverdeeld nadeel zijn te beschouwen. Men zou oji die wijze in het land een ervaring met verschillende stelsels en opvattingen opdoen, waarvan bij de wetsherziening, die in deze materie toch vermoedelijk niet lang zal kunnen uitblijven, profijt zou zijn te trekken.

Eindelijk zij er op gewezen, dat de mogelijkheid van beroej) op de Kroon eenigen waarborg levert voor uniformiteit bij de toe])assing der wet, voorzoover deze geboden schijnt.

Het stelsel, door de Commissie aanbevolen, vertoont in beginsel overeenkomst met dat, neergelegd in het in België aanhangige wetsontwerp tot wijziging van de wet van 14 Juli 1893 betreffende de openbare middelen van vervoer te land. Volgens de Fransche wet heeft de Prefect het recht vergunningen te weigeren voor autobusdiensten, die schadelijke concurrentie zouden aandoen aan bestaande tramwegen. In Zwitserland wordt de Directie der Sijoorwegen gehoord over tot het instellen van autobusdiensten. In Italië kunnen subsidies uit ’s Rijks kas aan autobusdiensten verstrekt worden, doch niet wanneer de begin- en eindj)unten samenvallen met verbindingen per s])Oor- of tramweg. Ook voor niet gesubsidieerde autobusdiensten is een voorafgaande vergunning vereischt.

Dit vermeldende, w'enscht de Commissie er de aandacht o]) te vestigen, dat het haars inziens aanbeveling verdient bij de regeling van de onderwerpelijke materie buitenlandsche niet tot richtsnoer te nemen. Niet alleen loopen de toestanden in de verschillende landen ver uiteen, in het bijzonder ten aanzien van de gesteldheid der W'egen, maar bovendien is in de meeste landen evenals ten onzent de evolutie der autobusdiensten een verschijnsel van den laatsten tijd, terwijl de op de openbare middelen van vervoer veelal van oudere dagteekening zijn.

11. Aansprakelijkheid der ondernemers voor schade door reizigers geleden. Art. 6 der geldende wet, waarbij de ondernemers van openbare middelen van vervoer hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade, door de reizigers bij de uitoefening van den dienst geleden, is niet van practische beteekenis in de talrijke gevallen, waarin de ondernemer wegens onvermogen buiten staat is de schade eventueel ook werkelijk te voldoen. Uit dezen hoofde acht de Commissie het wenschelijk, in de wet aan de ondernemers van autobusdiensten de ver]dichting o]) te leggen, ter zake van hunne wettelijke aansprakelijkheid tegenover de reizigers een verzekering te sluiten bij een door den Minister van Waterstaat goed te keuren maatschappij, welke ook een onderlinge zou kunnen zijn. Deze regeling komt in de Deensche en in de Zwitsersche wetgeving voor, in welke landen zij echter ook betrekking heeft op schade aan derden berokkend en, voorzoover deze laatste aansprakelijkheid betreft, voor alle automobielen geldt.

Het bedrag der verzekering zou afhankelijk gesteld kunnen worden van het aantal plaatsen in den wagen. Naar onze meening zou een verzekering tot een bedrag van van f 60.000 voldoende zijn voor een wagen van ten hoogste 20 reizigersplaatsen en zou voor iedere reizigersplaats meer het bedrag verhoogd moeten worden met f 3000.

N'iar liet ons voorkomt, ware het wenschelijk, de veriilichting tot het sluiten van een verzekering uit te breiden ook tot de ondernemers van autobusdiensten, die de grenzen van één gemeente niet overschrijden.