nale autobuslijn vergunning van Gedeputeerde Staten behoeft, en dat veiligheidsmaatregelen moeten worden ingevoerd. De Minister verwijst verder met een vriendelijk gebaar naar de mogelijkheid, om al het overige bij algemeenen maatregel van bestuur te regelen. Ik neem aan, dat de Minister voor wmt enkele i)unten betreft, ook wel tot het heffen van zoodanige regeling bereid zal zijn, maar bij lezing van de Memorie van Antwoord bekruipt mij toch de vrees, dat, als vanmiddag of morgen het wetsontwerp mocht zijn aangenomen, de Minister vergenoegd handenwrijvend naar zijn Departement zal teruggaan en zeggen zal : ziezoo, daarmede is deze quaestie opgelost. Wanneer de Minister deze zaak niet met groote voortvarendheid blijft behandelen, zal, ondanks deze wet, geen voldoende regeling van het vervoer worden verkregen. Op de vraag, of niet een zekere schadeverzekering dient te worden vastgelegd, antwoordt de Minister in de Memorie van Antwoord zeer beminnelijk :

~In het bijzonder zij herinnerd, dat het hier zou betreffen een voor den Minister van Waterstaat moeilijk te dragen verantwoordelijkheid met omslachtige controle over vele honderdtallen ondernemingen, welke bij het gedecentraliseerde vergunningsstelsel weinig zou passen.”

De Minister heeft er dus weinig zin in, maar om ons toch niet geheel ongetroost te laten staan, zegt Zijne Excellentie aan het einde nog :

~Ook de ondergeteekende meent in het vergunningsstelsel reeds op zich zelf zulk een zuiverende strekking te mogen zien ; hij moge er bovendien O]) wijzen, dat het vergunning gevend gezag wellicht aanleiding zal vinden om, naar het voorbeeld van sommige gemeentebesturen ten aanzien van plaatselijke autobusdiensten, aan de vergunning een voorwaarde omtrent verzekering van de reizigers tegen ongevallen te verbinden.”

De Minister troost ons dus met de hooj), dat Gedejjuteerde Staten een dergelijke voorwaarde aan de vergunning kunnen verbinden.

De Minister had ook kunnen zeggen : het is be,st mogelijk, dat als ik over de zaak nog eens goed heb nagedacht, ik deze zaak bij algemeenen maatregel van bestuur ga regelen.

Ook ten aanzien van de regeling van de eischen, aan de bestuurders te stellen, heeft de ilinister weinig tegemoetkomendheid betoond, want hij zegt :

~Opneming in de w'et van voorschriften omtrent arbeidstijd van bestuurders, of van een opdracht aan de Kroon, om daarin bij algemeenen maatregel van bestuur te voorzien, zou onjuist zijn alleen reeds, omdat bij de Arbeidswet bereids voorziening is getroffen, en dubbele regeling bij de wet niet in aanmerking kan komen. Slechts kan het de vraag zijn, of de redenen, die invoering van de Arbeidswet op dit punt tot dusverre hebben vertraagd, al dan niet de Kroon van voorloopige voorziening krachtens artikel 7 (oud) der wet van 1880 moeten weerhouden. Die redenen maken het gewenscht, de vrijheid van handelen der Kroon onaangetast te laten.

Daar het hier betreft een onderwerj) in aanhoudende ontwikkeling, waarbij de behoeften en inzichten kunnen wisselen, zal het ook overigens de voorkeur verdienen de Kroon vrijheid van handelen te laten, en dus ook niet bij de wet vooruit te loopen

op de vraag, welke voorzieningen omtrent leeftijd, geschiktlieid en bekwaamheid der bestuurders noodig kunnen blijken naast hetgeen ingevolge de gewijzigde Motor- en Rijwielwet eerlang voor bestuurders van motorrijtuigen in het algemeen zal komen te gelden.”

Ook hier dus weer een verwijzing naar de toekomstige mogelijkheden. Alles blijft in de lucht hangen.

Zoo is ook oj) een belangrijke quaestie de aandacht floor den heer Van Aalten, waaromtrent de Minister ook geen enkele verzekering geeft van maatregelen te znllen treffen : n.l. de quaestie van de keuring en het toezicht op de naleving der vergunningen. In het Voorloo])ig Verslag zijn bezwaren geojiperd tegen de regeling omtrent de veiligheid der provincie, welke de Minister voorloojhg wdl bestendigen en die is vastgelegd in een algemeenen maatregel van bestuur van 13 Juni 1924. Immers is er gebleken, dat in de verschillende provincies groot verschil van opvatting ten aanzien van deze zaak is blijven bestaan. De Minister heeft nogal groote verwachtingen van het samenkomen van de verschillende jjrovinciale deskundigen, waardoor, naar hij meent, uniformiteit in de normen en eischen zal ontstaan. Maar mijn ervaring op dit punt en ik kan tegenwoordig ook eenigszins deze quaestie van werkgeverstandpunt bezien, sinds de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel ook een autobusdienst exploiteejt • doet mij zeggen, dat deze zaak ’s Ministers aandacht nog wel eens zal vragen. B.v. : mij is bekend van een autobus, die door een provinciale autoriteit was goedgekeurd. Die auto werd naar Rotterdam gebracht en door den Zuidhollandschen deskundige werd onder vele andere veranderingen ook voorgeschreven, dat het portier bij den chauffeur in plaats van draaiend, schuivend zou moeten worden gemaakt. De autobus wordt verbouwd en de deur schuivend gemaakt.

Nadat zij eenige jaren over de ongelijkc keien van Rotterdam had gehobbeld, is zij aangekocht door de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Traniweg])ersoneel en moest zij gekeurd worden door den deskundige van de jjrovincie Gelderland. Eén van de vele veranderingen, die moesten worden aangebracht, was, dat de schuivende deur draaiend moest worden gemaakt.

Wanneer autobussen van ondernemingen op het territorium van twee verschillende provinciën gaan rijden, zal dit aanleiding geven tot buitengewone groote moeilijkheden en zou zoo’n deur te gelijk draaiend en schuivend moeten zijn. De Minister zal dan ook niet kunnen afwijzen, wat in het Voorloopig Verslag is gevraagd, n.l. te trachten, zooveel mogelijk uniformiteit te brengen door van Rijkswege toezicht te doen houden en invloed uit te oefenen o]) de voorwaarden, door de verschillende deskundigen gesteld.

Ik heb mij de moeite getroost, aan de verschillende })rovinciale griffies de bepalingen te vragen, die ten aanzien van die keuring van kracht zijn. Het is een ho])eloos werk, te trachten die gegevens in een overzicht te verwerken. Bij eiken keuringsdeskundige vindt men gansch andere normen, voorschriften en bej)alingen, zoodat men bij de poging, om een overzicht te maken, een zoo bonte staalkaart zou krijgen, dat er niet uit wijs te worden is. Ik wil .echter de Kamer met een voorbeeld laten zien, hoe verschillend de bedragen zijn, die voor de keuring moesten worden betaald.

De kosten van de eerste keuring loopen van f 3 tot