tot I Januari 1933, behoudens tusschentijdsche intrekking, vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst tusschen Kollumerpomp en Leeuwarden (alleen des Vrijdags);

5“. het beroep, ingesteld door de directie der Ned. Spoorwegen, tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Friesland van 8 Juni 1927 no. 105, iste afd. B, waarbij aan G. Alzerda, te Zwagerveen, tot I Januari 1933, behoudens tusschentijdsche intrekking, vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst tusschen Westergeest en Leeuwarden (alleen des Vrijdags);

6“. het beroep, ingesteld door de Zuid-Nederl. Stoomtramwegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van 25 Mei 1927, waarbij aan D. de Bruin, te Willemstad, vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst van Willemstad over Fijnaart en Zevenbergen naar Breda;

7". het beroep, ingesteld door de Zuid-Nederl. Stoomtram wegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van 25 Mei 1927, waarbij aan M. Tigchelaar, te Zevenbergen, vergunning is verleend tot het in werking brengen van autobusdiensten van Zevenbergen over Standdaarbuiten, Oudenbosch en Etten naar Breda, van Zevenbergen over Leur naar Breda en van een markt-autobusdienst van Zevenbergen over Zevenbergschen Hoek en Wagenberg naar Breda;

8“. het beroep, ingesteld door de Zuid-Nederl. Stoomtramwegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van 25 Mei 1927, waarbij aan F. Schreuders, te Willemstad, vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst van Willemstad naar Roosendaal;

9“. het beroep, ingesteld door de Zuid-Nederl. Stoonitramwegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van 18 Mei 192/- waarbij aan G. van de Merbel, te Dinteloord, vergunning is verleend tot het in werking brengen van autobusdiensten van Dinteloord over Steenbergen en Oud-Gastel naar Roosendaal en van Dinteloord over Fijnaart en Oud-Gastel naar Roosendaal;

lo". de beroepen, ingesteld door C. van de Merbel, t- Dinteloord, en de Ziiid-Nederl. Stoomtramwegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van i 8 Mei 1927, waarbij aan G. Hartman, te Dinteloord, vergunning is verleend tot het in werking brengen van een autobusdienst van Dinteloord over Stampersgat en Oud-Gastel naar Roosendaal;

ii“. de beroepen, ingesteld door de Rotterd. Tram-Wegmij. en de Zuid-Nederl. Stoomtramwegmij., tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van i Mei 1927 en, voor zoover eerstgenoemde maatschappij betreft, tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 3 juni 1927, no. iii, '2de afd., waarbij aan de Gebr. de Rooy, te Dinteloord, vergunning is verleend tot het in werking brengen van autobusdiensten van Bergen op Zoom over Steenbergen naar Dinteloord, met een zijtak van Bergen op Zoom naar Vrederust, en van Bergen op Zoom over Steenbergen, Nieuw-Vosmeer en St. Philipsland naar het ZijpC fve€r)i|

I 2“. (Ie beroepen, infresteld door P. Liefbroer, te Bergen op Zoom, en de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuwsche eilanden, te Middelburg, tegen de beschikking van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant van ii Mei 1927, waarbij aan P. Liefbroer vergunning is verleend tot het in werking brengen van eea autobusdienst van Bergen op Zoom over Hoogerheidf naar Putte, en door de Stoomtramwegmij. Antwerpen—

Bergen op Zoom—Tholen, tegen genoemde beschikking en tegen de beschikkingen van dat college van denzelfden datum, waarbij aan P. van de Koeveringe, te Waarde, en aan J. Ogier, te Rilland-Bath, vergunning is verleend tot het in werking brengen van autobusdiensten van Bergen op Zoom over Korteven in de richting van Rilland-Bath,

om zoo zij dit noodig achten – hunne memoriën ei' bewijsstukken in te zenden aan den Raad van State t' ’s-Gravenhage vóór 24 December 1927. Tot dien dag liggen de stukken ter inzage ter secretarie van den Raad van State.

Waterstaatsbegrooting 1928.

Aan de Alemorie van Antwoord aangaande de Waterstaatsbegrooting 1928 ontkenen wij de volgende, voor de tramwegen van belang zijnde, gedeelten:

Autobusdiensten.

Nu krachtens de Wet Openbare Vervoermiddelen voor de eerste maal moest worden beslist omtrent de vergunningen voor de in vele streken zeer talrijke autobusdiensten, en tegen zeer vele beslissingen van Gedeputeerde Staten beroep is ingesteld, moet een omvangrijke en tijdroovende arbeid worden verricht. Zoolang die arbeid niet in hoofdzaak is voltooid, zou de ondergeteekende het eenigszins voorbarig achten omtrent de werking der wet een algemeen en stellig oordeel uit te spreken, gelijk in het Voorloopig Verslag in verschillenden zin is geschied.

Ongetw'iifeld zou de wet niet voldoende tot haar recht komen, indien men ook op den duur bleef staan voor een ~chaos der kleine ondernemingen”, zooals de eerst aan het woord zijnde leden blijkbaar duchtten. Aan verschillende te voren bestaande diensten is echter reeds in eersten aanleg vergunning geweigerd. Ook w'ordt het gevreesde euvel tegengegaan door het tijdelijk karakter van vele vergunningen, en verder zal de werking van het recht van beroep moeten worden afgewacht. De wet geeft den ondergeteekende intusschen geen bevoegdheid om Gedeputeerde Staten eenig richtsnoer voor te schrijven. Het nut daarvan zou ook betwijfeld moeten worden, daar de omstandigheden van elk bijzonder geval pas bij de behandeling blijken, en eerdere toetsing aan de beginselen der wet dus niet mogelijk zou zijn.

De leden, die in de tweede plaats zich uitspraken, en naar den aard dier beginselen vroegen, wezen zelf reeds op ~de eischen van een economisch vervoer.” Al moge over de toepassing van deze eischen in veelal minder belangrijke grensgevallen verschillend gedacht kunnen worden, naar de algemeene strekking der wet is het minder juist vergunningen te verleenen, voor zoover de fliensten uitsluitend of in hoofdzaak zouden drijven op aitapping van vervoer van andere ondernemingen, wier diensten deugdelijk cn voldoende moeten worden geacht, en wier onmisbaar voortbestaan in de waagschaal zou worden gesteld, indien het toelaten van concurrentie min of meer regel werd. Aan de overeenkomstig de adviezen van den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, genomen beslissingen, welke deze leden meenden te moeten wraken, is niet eenig spoorw'egbelang als zoodanig, doch bepaaldelijk het beginsel van vervoerseconomie ten grondslag gcleTcl, en de ondergeteekende meent deze beslissingen dan ook als strookende met de wet te mogen blüven beschouwen. Eenig gerief, dat door dergelijke beslissingen wellicht voor sommigen wordt gemist, weegt od verre na niet op tegen het grooter belang, betrokken bij ongerept voortbestaan van hetgeen onmisbaar is.