„Und wenn ich im Sand von Holland Mlid die miiden Wellen schleppe,

Und die Windmühl' trocken klappert,

Ueberfliegt mich's oft wie siiszes Heimweh nach der Jugendliebe,

Und es tönt mein dumpfes Rauschen Weithin durch die kahlen Felder,

Weit hinaus bis in die Nordsee,

Aber keiner dort versteht mich."

En later:

„Und zuletzt werd' ich ein Lastthier,

Schab'gen Kramern musz ich dienen,

Auf dem vielgepriiften Riicken • Schwimmt das niederland'sche Treckschuyt,

Und im Sand, den ich so tödtlich Hasse, schlepp' ich müd mein Dasein,

Und ich bin schon lang gestorben,

Eh' das Meeresgrab mich aufnimmt."

Scheffel had zeker eens iets gehoord van den verstopten Rijnmond bij Katwijk, en verder heeft hij zich bij zijne woorden door blinde vooringenomenheid tegen de Hollandsche natie laten leiden. Hoe onjuist zijne meening is, dat de Rijn in het zand van de duinen verloopt, kan reeds daaruit blijken, dat de heen- en wederstrooming in zijne monden (de Ooster-Schelde niet medegerekend) bij gemiddelde toestanden ongeveer 16 en bij zeer laag opper water zelfs ongeveer 46 maal zoo groot*) is als de toestrooming van boven.

Het was goed gezien van den heer Norlind, om de geografische geschiedenis van de Rijndelta tot onderwerp zijner studie te nemen. Het spreekt van zelf, dat het werk op sommige plaatsen den stempel draagt, geschreven te zijn door een vreemdeling zoowel in sommige hulpwetenschappen der geografie als in hetgeen elk Nederlander reeds van de lagere school af weet. Anders zou hij nietJ) den persoonsnaam Van Helmond, dien hij in het Oorkondenboek van Sloet vond, in verband brengen met het Helinium van Plinius, maar hem, zooals honderden persoonsnamen, duiden als van eene Brabantsche plaats (toevallig eene oude en vrij belangrijke plaats) afkomstig.

Intusschen, Acker Stratingh maakt ook wel eens een grove fout, b. v.

1) Nota's betreffende het zoutgehalte der Nederlandsche benedenrivieren, uitgegeven door het Departement van Waterstaat 1911, blz. 10 en 11.

2) Blz. 73.