tusschen het Rijk en de provincie Friesland, waarbij als beginsel werd aanvaard, dat het Rijk de kosten van grondaankoop en 2/g van de kosten der uitvoering zou dragen. Tot dusver werd echter nog geen overeenstemming bereikt, voornamelijk wegens verschil van opvatting over het tijdstip van uitvoering van de verschillende onderdeelen van het plan en over de mate, waartoe de provincie kanaalrechten zou mogen blijven heffen.

Intusschen is op het Groningsche gedeelte van den waterweg door de provincie Groningen, met Rijkshulp in de kosten op den bovenvermelden grondslag, reeds met de verbetering begonnen, waarvoor op de Staatsbegrooting voor 1920 een eerste post was uitgetrokken. In 1922 werd de bouw van een nieuwe sluis te Gaarkeuken, liggende in het Hoendiep tusschen den boezem van het Groningsche waterschap Electra en Frieslandsboezem, aanbesteed. In 1924 kwam deze sluis gereed. Zij heeft een doorvaart wijdte van 10 m, een schutkolklengte van 190 m en een drempeldiepte van 3 m, waardoor zij geschikt is voor schepen van 1000 ton.

Bij de voortzetting van de studie over de verbetering van den vaarweg bewesten Groningen bleek het wenschelijk het oostelijke gedeelte van het Hoendiep geheel te verlaten en een 16 km lang nieuw kanaal aan te leggen, dat van het Eemskanaal uitgaande en ten noorden van de stad Groningen ombuigende, het Hoendiep bij Noordhornerga zou bereiken. Ook dit kanaal is ontworpen voor iooo tonsschepen met de mogelijkheid van latere vergrooting voor 2000-t0nsschepen. De sluis, welke het van het Eemskanaal zal scheiden, verkrijgt dezelfde afmetingen als die te Gaarkeuken. De aanleg der werken geschiedt ook hier door de provincie Groningen. Van de in totaal op 8.3 millioen gulden geraamde kosten zal het Rijk ruim 5.6 millioen bijdragen. Een eerste bedrag hiervoor is op de Rijksbegrooting voor 1929 uitgetrokken. Reeds in hetzelfde jaar werd met de werken aangevangen, welke nog in volle uitvoering zijn.

In 1930 werden door de schutsluis te Gaarkeuken geschut 32090 schepen met een inhoud van 2256000 ton. In hetzelfde jaar passeerden door de Noord-Willemsvaart 13192 schepen met 860000 ton.

h. Het Wilhelminakanaal.

De in 1826 gereedgekomen Zuid-Willemsvaart had in de oostelijke helft van Noordbrabant een verkeersweg gebracht, waarop zich, ondanks de bescheiden afmetingen van het kanaal, een groot verkeer had ontwikkeld. Voor den oorlog bedroeg dit reeds ongeveer 4 millioen ton per jaar en in 1930 steeg de inhoud van de door sluis 19 bij Maastricht geschutte schepen zelfs tot meer dan 8 millioen ton. De belangrijkste industriestad van Noordbrabant, Tilburg, lag echter ver van het kanaal en het wekt dan ook geen verwondering, dat naarmate de omvang van de industrieƫle bedrijvigheid in het midden van de provincie toenam, ook de aandrang om daar over een scheepvaartweg te kunnen beschikken sterker werd. In 1890 besloot het provinciale bestuur van Noordbrabant om hierbij de leiding te nemen en liet het plannen opmaken voor een kanaal