delijke binnenhelling wordt steeds verder uitgekolkt. Met dit zand wordt de steile vochtige op het Noorden gelegen zuidelijke binnenhelling tot een bijna loodrechte wand gladgeschuurd. Een groot deel van het zand, dat in ronddraaiende beweging is gekomen, wordt ten slotte aan de oostzijde van de kuil aan de buitenzijde weer op de helling gedeponeerd (stortzone). De stuifkuil zelf wordt steeds groter en dieper. Dit gaat zolang door, totdat op het centrale grondvlak de capillair volgezogen, vochtige lagen boven het grondwater zijn bereikt. Eventuele daling van de grondwaterspiegel en verder indrogen van deze oppervlakkige lagen kunnen maken, dat ook dit zand gaat stuiven en rondwervelen. Dit zand nu is rijker aan voedingszouten, doordat het de in het bodemvocht opgeloste en aan de korrels opgedroogde minerale bestanddelen bevat. Gedeponeerd in de stortzone maakt het, dat de helm aldaar weer kan opbloeien.

Ook in deze beschouwingen van van Dieren vinden wij geen enkel analysecijfer, dat de daarin naar voren gebrachte hypothesen en theorieën zou kunnen steunen. Wij willen daarom enige gegevens bijeenbrengen over inderdaad aangetroffen nitraatgehalten in vloedmerkzanden, stuifzanden en zanden genomen uit de doorwortelingslaag van helm en duindoorn, welke heester landinwaarts groeiend achter de zeereepduinen — waar het niet meer stuift — op een andere wijze in haar stikstofbehoefte moet voorzien dan de helm. Ten slotte willen wij nagaan of met betrekking tot dit nitraatgehalte reële verschillen zijn aan te tonen tussen het zand van grondvlak en stortzone, vergeleken met de dorre droge op het Zuiden gelegen zuidelijke buitenhelling der stuifkuilen in het centrale duingebied.

Op de wijze van monsternemen en de methode der nitraatbepaling willen wij hier niet uitvoerig ingaan. Het zij voldoende op te merken, dat de monsters verzameld werden in glazen jampotten met ebonieten schroefdeksels, waarna zij onmiddellijk werden gedroogd. Een geschikte gelegenheid tot het uitvoeren van deze bepalingen deed zich voor, doordat een laboratoriummethode was uitgewerkt voor het bepalen van zeer geringe nitraathoeveelheden in voedingsoplossingen, waarin enige tijd schimmels waren gekweekt. Met een kleine modificatie bleek zij zeer goed bruikbaar voor onze nitraatbepalingen in zand. Over de uitkomsten het volgende, waarbij wij wel moeten bedenken, dat steeds grotere aantallen monsters onderzocht werden alvorens tot een tegenstelling te besluiten:

Wat de stuifkuilen op Vlieland betreft bleek het stofdroge zand van de dorre op het Zuiden liggende zuidelijke buitenhelling geen spoor nitraat te bevatten. Grondvlak en stortzone van de kuil bevatten lieide duidelijk aantoonbare hoeveelheden nitraatstikstof, nl. circa °P ioo gram droog zand. Omgerekend in mg per liter — watergehalte in aanmerking genomen — 80 a 90 mg per liter voor de stortzone (maximaal 250 mg per liter).

u belangstellende lezer moge hiervoor verwezen worden naar het, op

net rlantenphysidlogisch laboratorium gedeponeerde uitvoerige verslat.' K. N. A. G., LXIV

47