groei onmogelijk wordt, ontstaan de vegetatie-vrije plekken, welke geenszins zelden voorkomen. Doordat deze plaatsen aan de windwerking zijn blootgesteld, zijn ze 's winters meest sneeuwvrij, zodat eventueel aanwezige planten ook niet door een laag sneeuw bedekt en voor de koude beschermd kunnen worden. Het is duidelijk dat het voor de planten uiterst moeilijk is om hier te gedijen. Ook de solifluctie belemmert sterk de groei der planten, vooral bij sterke werking, waardoor de ontwikkeling van grotere planten onmogelijk wordt.

Door het ontbreken van de vegetatie is het beschermend dek tegen winderosie vierdwenen. Natuurlijk kan op een vochtige bodem de wind geen vat krijgen, doch wanneer na een droge periode, of bij een temperatuur onder o° C, los materiaal aan de oppervlakte aanwezig is, kan de erosie eerst goed optreden. De wind verricht een sorterende arbeid, waarbij het fijnere materiaal wordt weggevoerd en het wegens zwaarte niet te vervoeren grovere materiaal achterblijft.

Schrijver vermeldt een waarneming van een grof korrelige laag van 20-30 cm dikte rustend op fijn materiaal. In de wijze van rangschikking en onderlinge ligging van de stenen met enigszins platte vlakken blijkt daarbij na een tijd een soort van evenwicht op te treden. Deze stenen kunnen een samenhangend dek vormen en beschermen dan de fijnkorrelige onderlaag voor verdere erosie. De stenen zijn dan zo gerangschikt, dat ze als dakpannen elkaar bedekken. Duidelijk is, dat hieruit ongeveer de windrichting valt te bepalen. De stenen zijn tijdens een bepaalde windrichting iets over elkaar komen te liggen, een storm uit tegenovergestelde richting zou onmiddellijk de stenen doen kantelen en dus de regelmaat verstoren.

Schrijver meent dat wind met sneeuw te zamen niet alleen een groter eroderend vermogen, doch tevens een groter transporterend vermogen heeft dan wind alleen. Hij spreekt ter verklaring van het laatst veronderstelde het vermoeden uit, dat sneeuw en ander materiaal aan elkaar vast kunnen kitten, waardoor het aangrijpingsvlak voor de wind groter wordt, de zo gevormde korrels wegens groter volume minder afhankelijk zijn van de oneffenheden van de ondergrond en zij bovendien een belangrijk lager s.g. bezitten dan zandkorrels alleen. Zelfs kleine stenen kunnen bij zeer sterke wind opgewaaid worden, hoewel zij steeds in de nabijheid van de grond blijven.

Een gewoon verschijnsel in noordelijk gelegen streken is dan ook dat sneeuw zand bevat. Schrijver haalt veel literatuur hieromtrent aan; zo schreef bv. C. v. Linné in 1751 van een reis in Oland, dat de sneeuw zoveel zand bevatte, dat nauwelijks met een slee gereisd kon worden. Een duidelijk sprekend profiel van Green Harbour te Spitsbergen toont ons een bonte afwisseling van sneeuw met laagjes van met sneeuw vermengde plantenresten, stofzand, fijn en grof gruis. In dit profiel werd op 2 m boven de ondergrond nog een laagje met zeer fijn stof en grof gruis gevonden.

Hoewel op veel plaatsen is gezocht, werden geen grote accumulatievormen ontdekt. Wel werd aan de rand van vegetatie-vrije plekken