afdeling in de Coastal Plain in het ZO van Noord-Amerika. Dat in deze drie gebieden een verwante fauna voorkomt wordt verklaard door aan te nemen dat de fauna van de ondiepe zee van het Montien van België, die aangepast was aan min of meer tropische klimaatsomstandigheden, door ongunstige verandering der omstandigheden zich naar elders in een zuidelijker deel van de Atlantische Oceaan moest terugtrekken, en dat ze daarna, toen deze weer gunstiger waren geworden, deels naar het Oosten, naar het Parijse Bekken en een enkel ander gebied is gegaan, maar voor een deel ook naar de Coastal Plain. Als ze direct naar laatstgenoemd gebied zou zijn gegaan, zou de fauna van P'unde meer overeenkomst hebben met oudere gedeelten van het Eoceen in dat gebied. Dat als ouderdom het bovenste Midden-Eoceen is aangenomen en niet het Montien, komt doordat de overeenkomst met eerstgenoemde afdeling veel sprekender bleek te zijn toen de fauna's met elkaar werden vergeleken. Aangenomen wordt dat de ondiepe, warme zee bij Bunde niet met de open zee in goede verbinding stond, omdat grote hoeveelheden planktonische soorten ontbreken. Schrijver hoopt er in geslaagd te zijn nog een paar door gidsfossielen gekenmerkte niveau's te hebben kunnen onderscheiden, nl. met Discorbis corrugata en Anomalina granosa, welke over de doorboorde lagen een kenmerkende verdeling vertonen met 2 toppen in de grafische voorstelling en die in de boringen op vrijwel gelijke afstanden voorkomen (niveau's I en II) en daaronder nog een niveau III. Op grond van deze niveau's wordt een storing tussen boring 1954 en 1955 als mogelijk beschouwd, evenwel niet tussen 1954 en 1957-

Correlaties met andere gebieden in Limburg zijn nog niet mogelijk en verschillen met het Noorden van Nederland wijzen mogelijk op een ontbreken van een goede communicatiemogelijkheid.

Behalve een groot aantal bekende soorten werden ook vrij veel nieuwe aangetroffen en in een tweetal gevallen werd een nieuw geslacht onderscheiden. Bij deze laatste moet evenwel worden opgemerkt dat de naam Terquemia met als genotype T. lobata (Terquem) niet een gelukkige is, doordat ze reeds door Tate werd gegeven aaneen jurassisch geslacht uit de familie der Spondylidae. Voor dit foramini ferengeslacht meen ik daarom dat door de auteur een andere naam moet worden gekozen. KR-

Franken, C. — Bijdrage tot de kennis van het Boven-Senoon in Zuid-Limburg. Diss. Leiden I947> T4^ Pag- met 9 tekstfig. en 3 bijlagen (1 kaart en profielen).

In deze publicatie zijn verwerkt de gegevens welke in de literatuur zijn te vinden benevens eigen waarnemingen in het terrein en aan de verzamelde boormonsters. Over het Boven-Senoon in Limburg is reeds veel geschreven en toch bemerkt men dat er aan onze kennis van die afdeling een en ander ontbreekt en welke strijdvragen er nog steeds bestaan. De verschillende in Z-Limburg onderscheiden afdelingen (Gulpens Krijt, Kunrader Krijt en Maastrichts Krijt) worden uitvoerig behandeld en daarbij natuurlijk ook het probleem of beide