der vroegere Deïsten op het gebied der Apologetiek, als volkomen betrouwbare gidsen volgen. Hunne denkbeelden over de cauonieiteit der bijbelboeken; over inspiratie en onfeilbaarheid der auteurs; over schriftgezag en mede over de hoofdartikelen der christelijke dogmatiek en moraal hebben geen verandering of wijziging ondergaan, en drukken de calvinistische geloofsleer uit; de theologische leervakken zijn gebleven wat ze in de vorige eeuw waren, terwijl ook de geest van het onderwijs niet van vooruitgang getuigt. Kan het dan wel uitblijven, dat ze ligt tot een zeker wantrouwen vervallen omtrent anderen die meer of minder toonen kinderen te zijn van hunnen leeftijd, zoodat zij gevaar loopen om tot zeker exclusivisme over te slaan?

Hierbij komt de invloed van een vrij sterk confessionalisme, dat zelfs een zeker drijvend element onder hen opwekt en voedt. Ze worden nog al verdacht gehouden van een al te warmen ijver ter verbreiding van hunne kenmerkende geloofsovertuigingen; en de vroeger vermelde vrijheid aan hunne leekenpredikers vergund om andersdenkenden door den doop tot leden van hunne gemeenten aan te nemen, zonder het verlof om het avondmaal te bedienen, moet welligt hieruit verklaard worden.

Dit drijvend en eenigzins dweepend element openbaart zich mede in de prijsstelling op hunne wijze van den doop te bedienen. Uitgaande van de vaste overtuiging, vroeger vermeld, dat die wijze van handelen met het wezen der zaak onafscheidelijk verbonden is, zoeken zij alle bewijzen daartegen, aan den aard der instelling, aan verschil van tijden, zeden en klimaat ontleend, te ontzenuwen, 011 verrigten ze de doopplegtigheid in doopbekkens die tot dat