//Dit en bluste evenwel den Yver tot te ware Godzalig"heyd in zonnnige niet uyt, noch het licht des H. Euan" geliums en was liier zoo niet onder een korenmate ge//stolpt (schoon de .Roomse Geestelykheyd haar uyterste //neerstigheyd, en vermogen dede, om de Goddelijke schrift " ('(i Wecken uyt er hand te wringen, en waar 't moge"lyk, haar het Lezen des zelfs geheel en al te beletten): //dat et Juü'r. Barbara van Wezel Jans ])ochter (Huys//vrouw van Jan van Beauinont, Govertsz. brouwer in de // Vier Heemskinderen) dede schroomen, Ang maakte of Te//gen hiel, om die aan te tasten, in te zien, ofte te door// bladen; Maar meer God, als de Menschen ontziende, was //genegen, als de Bereen, dEdelste onder de ïessaloniers, //Hand. 17 11, dezelve met een toegenegeiulheyd aan te ne//men en dagelijks te onderzoeken, of 'et alzoo ware. Geen // Bloedplakkaten, geen Dreigementen van Paus, en Konings //ongenade dede haar in dien yver verflaauwen; had liever //met Gods Volk ongemak te lyden, en in ballingschap te //swerven, dan sich langer te houden in alle gemak by de //Boomsche Kerk, dieze achtte groffelijk te dwalen: (uit//wyzende haar brieven, in 'er Ballingschap geschreven; //van welke eenige nu onder My berusten.) Bedragen //zynde dat ze de leere der Doopsgezinde was toegedaan, //en men toeleyde om haar te vangen, daarover, van d'Heer //Jan Hallincg, Pauwelsz, in 't heymelyk gewaarschouwd // zijnde, gedenkende aan hares Heylands woorden, daar hij " zeyd; Vervolgen zij U in d'eene Stad, zoo vlied in d'an//der, Matth. 10: 23. Noch wie verlaat, Huyzen, Akkers, // Broeders, Zusters, Vader, Moeder, Wyff, (en ten haren //opzicht, Man) of kinderen, om mijns naams wil, die zal

7