hom in geloof en volharding op zijde streefde. De heldhaftigheid van van Cuijck komt treffend uit, bij gelegenheid dat hij gevangen genomen wordt. Den schout Jan van Drenkwaard> die hem niet kende, antwoordt hij op zijne vraag, oi Jan van Cuijck hier woonde? dat hij zelf de bedoelde persoon is. Hij wordt daarop aangegrepen en gebonden naar de Vuilpoort gevoerd, doch de regering, bekend met den eerbied des volks voor den vromen man, haast zich niet hem te veroordeelen. De Schout liet zich zelfs in de gevangenis door hem uitschilderen in de gedaante van Salomo, daar hij zijn eerste vonnis uitspreekt. Schotel noemt Jan van Drenkwaard de Uitere Schout; doch waarom eischte hij dan niet eerder vonnis? Als Schout was hij bevoegd dit te doen, en hoewel hij den man niet redden kon en voor den wil der priesters en monniken moest bukken, die vooral hunne bedreigingen en scheldwoorden tegen hem bezigden, heeft hij toch zeker in de gevangenis vriendelijk met van Cuijck omgegaan, 't Is waar, het is gebleken dat hij streng Gatholijk was, doch dit was ook de Heer llallincg, en echter waarschuwde die ook Barbara van Wezel.

Alle pogingen om Jan van Cuijck, zelfs door de wreedste martelingen, tot afval te brengen, of om hem te bewegen zijne geloofsgenooten te verraden, mislukt zijnde, werd hij eindelijk levend verbrand, doch Adriaanke Jans vooraf geworgd, op de tegenwoordige AVollewevers haven, den 18 Maart 1572. Eene groote menigte volks was daarbij op de been, de overheid was zelfs bevreesd voor oproer en had de poorten laten sluiten. Een der omstanders had den moed uit te roepen: // Strijd vromelijk, broeder, gij zult hierna niet meer lijden," waarop van Cuijck zijn wambuis losrukte, zijn be-