zusters op den l^en Januari] 1853 tot eene vergadering, waarbij Karsdorp ook uitgenoodigd werd, docli niet verscheen, en verkozen daarin een bestuur om voor de gemeente te kunnen optreden. Het in die vergadering gekozen bestuur, voorgelicht door den Heer Reesema, Advokaat en lid der Rotterdamsche gemeente, heeft eerst Karsdorp verzocht de goederen en papieren tier gemeente af te geven, en, als hij dit geweigerd had, hem bij deurwaarders exploit gesommeerd tot overgave der bezittingen, wat echter ook niet baatte. Daarop diende het bestuur een, (looiden Heer Reesema opgesteld, eerbiedig adres in aan L. M. den Koning. Dit adres werd door Z. E. den Minister van Justitie gerenvoyeerd aan den Officier van Justitie bij de regtbank hier ter stede, den reeds overleden en diep betreurden Sander, die, na de partijen te hebben gehoord, gunstig voor het bestuur rapporteerde. Toen vervolgens dit bestuur, in antwoord op liet adres, verwezen weid naai de regtelijke magt, riep het de leden der gemeente nogmaals bijeen 0111 verslag te hooren doen van al het gebeurde en verdere maatregelen te helpen beramen. In die vergadering werd het bestuur gemagtigd om den weg van regten in te slaan, en tevens, op raad van den kerkeraad te Rotterdam, besloten zich aan de Algemeene Doopsgezinde Societeit aan te sluiten, waardoor een groot verzuim zou worden hersteld. Een verzoek van het bestuur om gratis te procederen werd echter door de regtbank afgewezen, omdat men de wettigheid van het bestuur niet voldoende bewezen achtte. Dit benam den moed, en wederom verliepen er eenige jaren, dat de zaak bleef rusten; doch toen in liet vorige jaar onderscheidene Doopsgezinden zich hier