Niet lang nog waren zij daar, onder het opperbestuur van Kathariua's gunsteling Prins Potemkin, gezeten, of er schijnen botsingen wegens den d. g. buitentrouw te zijn ontstaan. Meest allen van de strengere Ylaamsche belijdenis, volgens welke het aangaan van huwelijken buiten den kring hunner broederschap, met uitsluiting van de gemeente en zelfs met de z. g. mijding gestraft werd, pastten zij de kerkelijke tucht, ook in hun nieuwe vaderland, zoo strengelijk toe. De Keizerin, die de hiervan, ook voor den uiterlijken welstand der kolonie, gevreesde nadeelige gevolgen wilde afwenden, liet daartoe de voorlichting en raad, mede van de Doopsgezinden in Nederland inwinnen. En de Heer Trapp werd weder met deze zaak belast. Zoo kwam zij ook ter beoordeeling van de d. g. gecommitteerde Mannen der Priesche Doopsgezinde Societeit. Heere Oosterbaan, destijds Leeraar van de toen voorzittende gemeente Harlingen, verpligtte toen zijne medegecommitteerden met het opstellen van die bekende en teregt zoo geroemde conceptmissive, waarin hij de broeders in den vreemde met evenveel bezadigdheid en gematigdheid als ernst en kracht afmaande, om niet langer leden der gemeente, die anders onbesproken van gedrag waren, alleen wegens buitentrouw te bannen en te mijden *).

*) Deze missive werd in 1788, voor rekening der Societeit, te Leeuwarden gedrukt, onder den titel: Missive van de societeit der Doopsgezinde Gemeenten in Friesland en Groningen, geschreven aan de Doopsgezinde christenen, welke zich uit Dantzig hebben nedergezet in de staten van U. AI. Cathariria de Groote. Ten Cate heeft ze in haar geheel opgenomen onder de Bijlagen van zijne geschiedenis der Doopsgezinden in Friesland.