gie, dat den Hollanders werd geschonken, dagteekent van 1521 en werd niet alleen door den koning, maar ook door de koningin onderteekend. Men mag hierin mede een bewijs zien, dat de kolonisten eerst in het begin van 1521 —• of in, het najaar van 1520 — op Amager zijn gekomen. Dat dit privelegie bij hooge uitzondering ook door de koningin was onderteekend, wordt wel opgevat als een bewijs van'haar aandeel in deze kolonisatie. Gezien haar geboorteplaats en jeugd diene men dit aandeel in de komst der Westfriezen, dat overigens verder nergens uit blijkt — de rijke fantasie van sommige Nederlandsche schrijvers ten spijt! — vooral niet te overschatten *).

Jammer genoeg zijn er van genoemde onderhandelingen noch van het vertrek der kolonisten tot dusverre in Nederland zelf ook maar de geringste sporen in de archieven gevonden. De eerder genoemde Deensche historicus Louis Bobé bereisde voor eenige jaren vergeefs Noordholland op zoek naar nadere gegevens. Noch in Waterland, noch in het tegenwoordige Westfriesland, noch te Haarlem werden ook maar eenige lichtgevende archivalia gevonden. Ook de heer W. van Engelenburg, schrijver van een „Geschiedenis van Broek in Waterland", van welk dorp hij secretaris was, berichtte mij dat in het archief van dit dorp over de betrokken landverhuizers niets is te vinden, evenmin als in de meeste Noordhollandsche kronieken2). Vergeefs raadpleegde ik ook de tot dusverre slechts zelden en voor dit doel in het geheel niet gebruikte „Hollandse Amsterdamse Chronijck, 1477—1534" „aangeteekend door een Amsterdamsch schrijver en ooggetuige" (Kon. Bibl. 76 H 42).

Zoo is het vertrek onzer Westfriezen in een waas van geheimzinnigheid gehuld, hetgeen des te meer te betreuren valt, daar al hun eigen papieren bij de belegering van Kopenhagen in 1659 werden verbrand. Toch behoeft dit blijkbaar weinig opzienbarende vertrek der onzen geen verwondering te baren als men weet, dat in de 19de eeuw tienduizenden Nederlanders op weg naar Amerika ons land verlieten, zonder dat er veel aandacht aan werd besteed. Als men weet, dat er in ons land nauwelijks of geen belangstelling bestaat voor de ruim tweemaal honderdduizend Nederlanders, die in de 19de en

1) Zoo schreef mr. G. A. IJssel de Schepper (1870) „Dikwijls begaf zij (de koningin) -zich met moeder Sigbritta naar het eiland Amack, wandelde daar onder hare landgenooten rond en schepte er behagen in, zich met hen te onderhouden". IJ. de S. ontleende dit bericht aan J. F. Willems (1837), die op zijn beurt zich beroept op J. Meerman (1804). Deze laat zich echter voorzichtiger uit, puttend uit een studie van E. Pontoppidan (1747). In diens werk „Kort Efterretning..." leest men echter, dat Christiaan II na de bruiloft ten behoeve der koningin „van haar eigen volk, waaronder ze geboren en opgevoed was, met wie ze zou kunnen konverseeren" wenschte te laten overkomen. Nergens, ook in Huitfeldt niet, (f652), heb ik gelezen, dat Elisabeth in het Hollandsche dorp kwam, zelfs niet dat zij de eerder genoemde tuinders uit Nieuwpoort ontmoette, hoewel dit uiteraard zeer wel mogelijk en in elk geval veel aannemelijker is, al zijn ook bezoeken aan Store Magleby niet uitgesloten. Uit de beschikbare gegevens is dit echter in geen geval vast te stellen. (Zie voor de volledige titels de literatuurlijst.)

2) Brief gedagteekend Broek in Waterland 10 Maart 1932.