wordt genoemd, hier — naar het naburige eilandje Saltholm, waar dit gesteente geëxploiteerd wordt, omdat het zeer dicht aan de oppervlakte komt — ook wel Saltholmsche kalksteen geheeten. Evenals op noordelijk Seeland worden ook op Amager deze lagen overdekt door kwartaire lagen, vooral uit den diluvialen tijd, het pleistoceen en in het Zuidwesten uit den alluvialen tijd, het holoceen afkomstig. Herinnert Seeland telkens aan het oostelijk deel van ons land door zijn typisch moreenenlandschap, Amager, dat langer nog door de zee overdekt is geweest, is veel vlakker en ontleent aan zijn met kalk vermengd keileem en in het Zuidwesten aan zijn zeeklei (marsk) zijn groote vruchtbaarheid, welke echter eerst de Nederlandsche kolonisten naar waarde wisten te schatten en te gebruiken.

Amager is van Noord naar Zuid gaande slechts 15 km lang; het wordt zuidwaarts breeder tot een maximum breedte van 8 km. Het omvat totaal slechts ± 65 km2 of 6529 ha, dat wil zeggen ruim één derde van de grootte van het eiland Tessel of van de Haarlemmermeer1).

Het breedste gedeelte in het Zuidoosten is tevens het hoogste (ruim 6 m hoog) en waarschijnlijk ook hierdoor het oudst bewoonde. Men heeft althans op dit hoogste gedeelte, waar het Hollandersdorp is gelegen, tal van overblijfselen uit het oude en nieuwe steenen tijdperk gevonden. Zelfs moet er een werkplaats van steenen werktuigen zijn geweest. Ook in het bronzen tijdperk werd dit deel bewoond. Grafheuvels zijn er afgegraven en brandurnen gevonden. Toen reeds werd aan landbouw en veeteelt gedaan.

In historischen tijd vindt men het eiland in 1070 en 1135 vermeld als Amaca, sedert de 13de eeuw als Amak. De naam Amager komt eerst in den tijd der renaissance voor. De juiste beteekenis dezer namen staat nog niet vast.

Het oudste bekende dorp ligt ook op het genoemde hoogste gedeelte. Het wordt voor het eerst in 1085 genoemd als Magleby, het kerkdorp behoorend tot het bisdom Lund. Een tweede dorp ontstond in het noordwestelijk deel van het eiland om een ten behoeve der scheepvaart gebouwden uitkijktoren (Taarn) en wordt voor het eerst in 1135 als Taarnby vermeld, behoorend tot het bisdom Roskilde. Zoo was toen reeds, als later in den „Hollandschen" tijd, het eiland verdeeld in twee gebieden, elk met één hoofddorp, één „by".

Toen de machtige Absolon, de stichter van Kopenhagen, aartsbisschop van Lund werd, bracht hij heel het eiland onder Roskilde, maar deed het, verdeeld in twee kerspelen (Sogne) Magleby en Burgby (later weer omgedoopt in het oude Taarnby) van zijn burcht uit in Havn, het latere Kopenhagen, besturen. In 1416 ontnam echter de koning Amager en het naburige Saltholm aan de kerk en werden beide eilanden kroondomein.

1) Ik ontleen de grootte aan J. P. Trap, Danmark. Fjerde Omarbejdede Udgave. Danmarks Statistik Aarbog 1931 geeft 6441' ha. Een deel van het

eiland is voorstad van Kopenhagen geworden en wordt niet meer tot Amager gerekend.