boer, visscher en schipper, ontpopten zij zich als uitstekende kooplieden. Met name de veehandel was hun toevertrouwd. Heel wat jong vee en vooral ook jonge paarden werden verhandeld; deze laatste vooral naar Holstein uitgevoerd. In de jaren 1615 en 1623 zelfs meer dan 200! (respectievelijk 227 en 207). Trouwens reeds in de 16de eeuw werd door hen alleen reeds 300—400 rijksdaalders aan uitvoerrechten voor deze jonge dieren te Drager betaald.

Teekenend voor hun koopmansgeest was het bv. dat zij al spoedig niet alleen eigen producten verhandelden, maar ook vele goederen opkochten, met name granen en bier, dit laatste te Stettin en te Lübeck aangekocht — en soms met ontwijking der invoerrechten binnengesmokkeld1)! Reeds in 1615 voerde de schout van Hollsenderby met eenige anderen groote biervoorraden te Kopenhagen in, zóó zelfs, dat de kooplieden dezer stad over de hun aangedane concurrentie klaagden. Trouwens eerder reeds, in 1592, hadden deze burgers geklaagd, dat de Hollanders niet alleen hun eigen producten ter markt brachten, toch reeds een 70-tal verschillende artikelen, maar ook andere goederen, tot schade van de handelslieden der hoofdstad. Deze tusschenhandel werd hun dan ook verboden. Alleen artikelen voor eigen gebruik, vooral bouwmaterialen, met name hout, zouden zij mogen koopen.

Aan hout, zoowel brand- als bouwmateriaal, was een groot tekort. Amager bevat namelijk weinig bosch. Het moet vóór de komst der Nederlanders houtrijk zijn geweest, met name de oostzijde van SundbyOster tot Dragor, waar de bosschen het eiland tevens tegen den feilen oostenwind beschermden. Gedurende de oorlogen, vooral tijdens de Zweedsche invallen, was veel bosch verloren gegaan. Trouwens de Denen zelf hadden veel gekapt om als brandstof of als bouwmateriaal te gebruiken, ook voor den bruggenbouw. Maar vooi'al: de Hollandsche kolonisten waren „baumfemdlich", gelijk trouwens zoovele boeren. Zelfs vruchtboomen, merkt Pontoppidan op, zooals appel-, perenen kersenboomen, gunden zij geen of nauwelijks plaats. Bovendien vormden de kleine boschpartijen, die op aandrang van den koning hier en daar werden onderhouden ten behoeve van de jacht, slechts schuilplaatsen voor het wild, met name voor de hazen en de vossen, het jagen waarop den onzen verboden was. Tot ergernis der bewoners vrat dit wild de tuindersproducten op, zoo zelfs, dat het hazen- en konijnenvleesch een allesbehalve aangenamen koolsmaak kreeg.

Hout was er dus te kort. Maar ook hierop wist men raad. Terugkomend van de markt nam men voorraden hout uit de Seelandsche bosschen mede. Want met ledige wagens rijden gold als zeer oneconomisch ! Naast hout als brand- en bouwstof, naast spoeling als veevoeder, nam men ten slotte nog een derde product mede huiswaarts, namelijk het stadsvuil, de compost, die, een zware bemesting als de landerijen eischten bij een voortdurend zoo intensief gebruik, voor

1) Chr. Nicolaisen, Amagers Historie I, blz. 124. Zie ook III, blz. 280, waar echter niet speciaal van Hollsnderby of Hollanders wordt gesproken.