rol, gelijk ook bij de Parsi in Voor-Indië, de Armeniërs en de Joden elders. Verschil in godsdienst toch leidt tot een wel zeer strenge isolatie met als gevolg grooter energie-ontplooiing, dikwijls eeuwen lang.

Het streven naar onderlinge huwelijken, dit verzet tegen menging met de Denen, behoeft niet op rassenhaat of rassenwaan te wijzen. Ook niet op de door de genoemde schrijvers naar voren gebrachte vrees anders de privilegiën te verliezen. Men kan dezen tegenzin beschouwen als een uiting van het groepsbewustzijn in het algemeen maar meer in het bijzonder van het stand- en klassebewustzijn, hetwelk men overal elders, maar vooral onder de gegoede boeren aantreft, ook in ons eigen land1).

Een huwelijk van een boerendochter met een handwerksman, al was hij ook van Nederlandsche afkomst, was evenmin gewild. In de kerk te Hollaenderby hadden deze handwerkslieden, in het algemeen de niet-boeren, dan ook afzonderlijke banken. De stoelen-plaatsen bleven den boeren voorbehouden! Evenmin als de Denen mochten deze vaklieden in of nabij het dorp land koopen, wel mochten zij wat zij erfden behouden, althans zoolang zij in het dorp bleven wonen. Aan de rijderijen: het ton steken of het ,,de gans den kop aftrekken", mochten zij evenmin als de knechten der boeren deelnemen! Een boerentrots zooals men die ten onzent vooral in de provincie Groningen aantreft.

Dat de stand en niet het ras den doorslag gaf, komt ook tot uiting in een opmerking van den reiziger mr. Johan Meerman, die in 1797 het dorp bezocht en er op wijst, dat de Nederlanders er zelden trouwden met vrouwen uit het andere dorp, dat wil zeggen uit Taamby en omgeving: „omdat de vrouwen in hetzelve tot een geheel ander soort van oeconomie worden opgebracht"2).

Zoo is het begrijpelijk, dat het eerste „gemengde" huwelijk, dat in het oog der onzen genade vond, het huwelijk was van den schout Jacob Gertsen Bacher met de zeer rijke erfdochter van den Deenschen voogd Hans Hanssen van Sundbyvester 3). Hier was van standsverschil weinig of geen sprake meer!

Dat overigens naast den stand ook de stam niet geheel is uit te schakelen, spreekt vanzelf en ligt in de natuur der dingen. Zelfs in ons eigen land speelde dit stamverschil in denzelfden tijd een overeenkomstige rol. Belangwekkend en leerzaam is in dit geval een vergelijking tusschen de Hollanders, die zich op Amager vestigden en de

1) Voor mijn gevoel zijn de „standen" vooral een historisch begrip geworden. Zij leven voort uit traditie; de „klassen" zijn meer een begrip van onzen tijd. Vgl. echter Gerhardt-Albrecht, Die sozialen Klassen, Leipzig 1926, blz. 66e.v. G. A. neemt een veel dieper gaand verschil aan. Overigens zeer eenzijdig en ingegeven door klassehaat.

2) Mr. J. Meerman. Eenige Berichten I, blz. 309.

3) Ten onrechte wordt steeds beweerd, dat dit het eerste gemengde huwelijk was, dat gesloten werd. Zoo door Dirch Jansen in zijn „Fastelavn i Hollaenderbyen... Aarbog... 1925, blz. 56". Onlangs nog door Agnes Röntgen in De Telegraaf 24-1-'37.