kerke. Zoolang nu de bevolking uit Nederlanders bestond — menschen, die zich in het „Hollandsche dorp" niet meer thuis gevoelden, die bv. „beneden hun stand" met Deenschen waren getrouwd of er geen bestaan konden vinden, of wel zich tot de zee zoo sterk gevoelden aangetrokken, dat zij aan zee ook wilden wonen — ging dat, zij het ook mokkend, vrij goed. Er vestigden zich echter, naarmate de scheepvaart toenam, ook menschen van Seeland, van Skaane (Schonen), ja van Jutland en Noorwegen, die zich al spoedig met het hier veel minder conservatieve, want ietwat opstandige Nederlandsche element vermengden, waardoor geleidelijk de mentaliteit een andere werd. Drag0r was niet typisch Hollandsch meer, evenmin als bv. te onzent Harlingen typisch Friesch1), of Vlissingen typisch Zeeuwsch is.

Gelijk in deze plaatsen ontstond er een verwijdering tusschen het maritieme Drager en zijn agrarische omgeving, zich uitend in een streven naar afscheiding, naar een eigen bestuur. Daarbij kwam, naarmate het plaatsje in beteekenis toenam — het loodswezen, de berging en de vrachtvaart werden er naast de visscherij van zeer groote beteekenis — een groot gebrek aan bouwterrein, hetwelk de Hollandsche boeren op grond hunner rechten weigerden af te staan. De smalle straatjes, de dichtaaneengebouwde huizenrijen herinneren nog tegenwoordig aan dezen strijd. De grond —• aldus de Hollanders — was te kostbaar om er veel voor plaatsuitbreiding van beschikbaar te stellen. Hij was voor land- en tuinbouw van te groote waarde.

De tegenstellingen namen zulk een scherpen vorm aan, dat er te Dragor een pro- en een anti-Hollandsche partij ontstond. Reeds in het midden der 17de eeuw overheerschte de laatste zoo sterk, dat zij een hunner, waarschijnlijk een Jut en schipper Mogens Nielsen tot voogd kozen (1647), die buiten Hollsenderby om Dragor wenschte te besturen.

De oorlog met Zweden, de plundering en vernietiging van vele dorpen op Amager maakte aan de twisten voorloopig een einde. Wel werd Dragor bij uitzondering gespaard — de Zweden moesten hier in haast vluchten —- maar de plaats was totaal verarmd. In elk geval bleken de Hollanders, zich veel sneller herstellend, weer machtig te zijn.

In een bijeenkomst op 3 December 1663 van den raad van Hollsenderby en eenige vertegenwoordigers van Dragor (Mons Nielsen, Palm Hendrichsen, Piter Hendrichsen e. a.) verklaarden deze laatsten de oude overeenkomsten weer te zullen erkennen. Zoo zouden zij weer bijdragen in het salaris van den predikant in het Hollandsche dorp, zonder de bewoners hier van hun vaste kerkplaatsen te mogen verdringen. Ook zouden zij er begrafenisrechten betalen. Verder weiderechten voor het vee. Ook zouden zij als van ouds weer bijdragen in de belastingen op den ouden grondslag. Hierbij hadden de Hollanders, die voor 24 boerderijen betaalden, i/6 deel er van op Dragor

1) „Harlingen behoort niet tot Friesland" zegt men zelfs. Vgl. E. v. Hinte, Sociale en economische geografie van Harlingen. Harlingen 1936, blz. 75—77.