Ook de zandgroeve Het Jagertje aan den Diedenweg nabij Wageningen vertoont een interessant profiel. In deze groeve, welke een beeld geeft van den ondergrond van de Wageningsche Eng, kan men een tweetal leemige niveau's waarnemen, welke door een fijngelaagd zandcomplex zijn gescheiden, terwijl de oppervlakte uit grinthoudend zand bestaat. De leemige niveau's vertoonen talrijke verplooiingen, waaromtrent wederom niet steeds te beslissen is, of ze door solifluctie of wel door vorstwerking in engeren zin zijn ontstaan. De Geologische Kaart i : 50000 geeft hier fluvioglaciaal aan, maar W. A. J. Oosting vond bij zijn minutieuze geologische opnamen in de omgeving van Wageningen (Lit. 5), dat genoemde leemige lagen te vervolgen zijn tot boven de veenlagen in het laagterras van de Geldersche Vallei, zoodat de betrokken leemlagen in hun huidige positie stellig tot het jongste Pleistoceen behooren. Het is hier niet de plaats om na te gaan, in hoeverre deze afzettingen als eenigszins verplaatst fluvioglaciaal mogen worden beschouwd.

Dr. Oosting en de schrijver demonstreerden de zandgroeve „Het jagertje" o.a. tijdens een door hen geleide excursie van de Geologische Sectie van het Geologisch-Mijnbouwkundig Genootschap voor Nederland en Koloniën in Maart 1936. Ten gevolge van tijdsgebrek is van deze excursie, waarop de belangwekkende resultaten van het geologisch en bodemkundig onderzoek van W. A. J. Oosting (Lit. 5) in de omgeving van Wageningen ter discussie werden gesteld, nooit een verslag verschenen.

Een veelbezocht punt in het Nederlandsche Pleistoceen is de zanderij van de Nederlandsche Spoorwegen Crailosche brug nabij Hilversum. De kryoturbate verschijnselen blijken hier bij nauwkeurig toezien zeer goed ontwikkeld te zijn. Slechts het geringe verschil in kleur van de door vorst en dooi dooreengewerkte afzettingen kan de oorzaak zijn van het feit, dat de verschijnselen in dit aan alle Nederlandsche geologen bekende profiel nooit eerder zijn opgemerkt.

Tijdens een bodemkundige excursie van de Landbouwhoogeschool naar Zuid-Nederland, van 13—17 September 1937, en bij voorbereidende excursies zagen de deelnemers en de leiders dr. W. A. J. Oosting en de schrijver, kryoturbate verschijnselen op zoo vele plaatsen, dat de excursionisten er nauwelijks meer aandacht aan besteedden en het „gebrodel" deel van de excursiehumor begon uit te maken.

De zandgroeve van de Noordbrabantsche Tramwegmaatschappij nabij Nistelrode vertoont plaatselijk een duidelijken keienvloer, met peervormige instulpingen van het oppervlakkige materiaal en den keienvloer in de onderliggende grintrijke zanden, welke de Geologische Kaart 1 :5000c) als hoogterras aangeeft.

Bij deze plaats sluit zich goed aan de leemgroeve de Gaal bij km-paal 26 aan den rijksweg Den Bosch—Grave, waar Den Doop (Lit. 1) glaciale stuwing meende waargenomen te hebben. De deelnemers aan den zestienden vacantiecursus voor geografen van 14—17 April 1936 bezochten deze groeve onder leiding van dr. P. Tesch, die één en ander als periglaciale verschijnselen demonstreerde, gelijk